Verhaal Ulrum

Lees hier het verhaal van Ulrum. U ziet dat het steeds vollediger wordt. Dit dankzij onderzoek waarbij wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen samenwerken met bewoners, ondernemers en lokale (historische) verenigingen. Ook u kunt meedoen. Samen haalt u het verhaal boven water, dat daarna wordt ingezet voor herstel, beheer en ontwikkeling in uw dorp.

Snel naar

  • Natuurlijk landschap
  • De wierden in het dorpsgebied van Ulrum
  • Dijken, polders en (water)wegen
  • Wonen en werken in de nieuwe tijd (1500-heden)
  • Verhaal Ulrum

    Klik op een afbeelding om deze te vergroten. 

    Ulrum is een wierdedorp in het noorden van Groningen met zo’n 1500 inwoners en maakt tegenwoordig deel uit van gemeente de Marne. De naam van deze streek gaat in ieder geval terug tot het jaar 970, toen er in een oorkonde werd gesproken van bezittingen in “Merime”.1 Op kerkelijk gebied maakte de Marne als dekenaat of proostdij deel uit van het bisdom van Munster.2 De proosdij Leens omvatte elf kerspelen (kerkelijke gemeente), waarvan Ulrum er één was. In vergelijking tot de kerspelen in andere regio’s zijn de kerspelen in de Marne relatief klein qua oppervlakte (gemiddeld nog geen 530 ha). Dit komt doordat bijna elk buurschap een eigen parochie heeft gevormd. Gezien de hoge kosten die bij een kerkstichting kwamen kijken was dit alleen mogelijk in een vrij dicht bevolkte en vooral welvarende regio.3 Ulrum komt in de boeken als eerst voor rond het jaar 1000 als Vulviringhem of Ulviringhem en in de 12de eeuw als Wulveringhem of Wulfringhem. In 1368 is er sprake van Ulrum. De naam betekent huis of heem van Wulfar of Ulger (persoonsnaam).4

    Kaart UlrumHet landschap rondom Ulrum wordt gekenmerkt door overwegend blokvormige percelen die voor het grootste deel in gebruikt zijn als akkerland. De hogere terreinen tekenen zich af in de vorm van kwelderwallen met daarop de wierden. Tussen de verschillende kwelderwallen liggen de lagere kwelderbekkens die door de eeuwen heen zijn opgevuld met zware klei en daardoor vooral geschikt zijn als weiland. Vroeger werd hier vermoedelijk ook hooi gewonnen. Haaks op de kwelderwallen lopen de afwateringssloten en de schapenwegen richting de voormalige kustlijn, die door de aanwas van jongere kweldergronden en de inpoldering daarvan steeds verder naar het noorden kwam te liggen.

    Karakteristiek aan Ulrum is dat het dorp is ontstaan op twee verschillende wierden. Op de westelijke wierde werd aan het begin van de 13de eeuw een kerk gebouwd, terwijl de oostelijke wierde eeuwenlang het decor vormde voor de Asingaborg, die tot het begin van de 19de eeuw in de luwte van deze hoogte was gelegen. In de 19de eeuw en aan het begin van de 20ste eeuw was Ulrum een welvarend dorp met veel middenstanders en kleine bedrijfjes.

    De ontwikkeling die het dorp en landschap rondom Ulrum in de afgelopen honderden jaren heeft doorgemaakt zullen aan de hand van vier thema’s worden behandeld. Deze thema’s zijn als volgt omschreven:

    1. Natuurlijk landschap
    2. De wierden in het dorpsgebied van Ulrum
    3. Dijken, polders en (water)wegen
    4. Wonen en werken in de nieuwe tijd (1500-heden)


    landschap ulrum

    Natuurlijk landschap

    Voordat de eerste mensen naar de kwelderwal van Ulrum trokken om daar het natuurlijke kwelderlandschap met primitieve middelen greppel voor greppel in cultuur te brengen, was het vooral de zee die vormgaf aan het gebied. Als we nog verder terug in de tijd gaan zien we een voor het grootste gedeelte van het jaar bevroren zandlandschap dat zich nog het best laat vergelijken met de Siberische of Canadese toendra. We hebben het dan over zo’n tien tot twaalf duizend jaar geleden. In die periode laten we het verhaal van Ulrum beginnen.

    Een verdrinkend landschap

    Twaalf duizend jaar geleden kwam de laatste ijstijd (het Weichselien) tot zijn einde en begon het klimaat langzaam op te warmen. De vette en soms vrij zavelige klei die we in en nabij Ulrum in de bodem aantreffen was er toen nog niet. Daar waar nu Ulrum ligt, lag lang geleden een pleistoceen dal dat op een diepte van 35 meter ten opzichte van het huidige maaiveld terug kan worden gevonden. De omgeving rondom het huidige Zoutkamp lag een stuk hoger. Hier werd het pleistocene landschap enkele duizenden jaren later begraven onder een laag van wadzand en klei van zes tot veertien meter. Daarover later meer.

    Hoogteverschillen in het landschap nog voordat de zee hier een rol van betekenis speelde. Het landschap was opgebouwd uit dekzand en keileem. De beekdalen raakten later opgevuld met een dik pakket wadzand en klei.

    Hoogteverschillen in het landschap nog voordat de zee hier een rol van betekenis speelde. Het landschap was opgebouwd uit dekzand en keileem. De beekdalen raakten later opgevuld met een dik pakket wadzand en klei.

     

     

    Dikte van het afgezette pakket wadzand en klei ter hoogte van Ulrum. De gegevens zijn afkomstig uit het DINO-loket.

    Dikte van het afgezette pakket wadzand en klei ter hoogte van Ulrum. De gegevens zijn afkomstig uit het DINO-loket.

     

     

    bodum ulrumRond 9700 voor Christus lag de zeespiegel nog zo’n 40 tot 50 meter onder het huidige niveau, op een afstand van zo’n 450 kilometer ten noorden van Ulrum.5 Door het stijgen van de temperatuur smolten de gletsjers in Noord-Europa, waarbij enorme hoeveelheden water vrijkwamen. Dit water zocht zich een weg langs de laagste delen van het landschap. Langzaam begon de zeespiegel te stijgen, en daarmee ook het grondwaterpeil. Uiteindelijk bereikte het water het dal van Ulrum. De zee bracht grote hoeveelheden zand en klei met zich mee vanuit het inmiddels ondergelopen Noordzeebekken.

    Elzenbroekbos. Foto: Mans Schepers

    Elzenbroekbos. Foto: Mans Schepers

    Daar waar de zee het land met rust liet kon een vegetatie tot ontwikkeling komen, die op sommige plekken nog diep in de ondergrond terug is te vinden als veen. Ter hoogte van Ulrum is in diepteboringen geen veen aangetroffen, maar even naar het zuiden, ter hoogte van Zoutkamp is op een diepte van zo’n veertien meter nog wel veen aanwezig in de ondergrond.6 Dit zogenaamde basisveen is het overblijfsel van een vegetatie die vermoedelijk aan het einde van de ijstijd tot ontwikkeling kwam. Basisveen is vaak opgebouwd uit een laag broekveen, bestaande uit resten van elzen of berken, met daarbovenop een laag zeggenveen. De bovenste laag basisveen bestaat meestal uit restanten van een rietvegetatie. Automatisch doemt dan een beeld op van een verdrinkend broekbosmoeras, waar vervolgens door zeer gestage toenemende vernatting een vegetatie van zegge en later riet is gaan domineren, nog voordat ook hier de zee er een dikke conserverende deksel van zand en klei overheen smeet.

    Rond 5500 voor Christus was het pleistocene dal ter hoogte van Ulrum al volgelopen met zeewater. Het veenpakket dat zich op de flanken van dit dal ter hoogte van het huidige Zoutkamp en Vierhuizen had ontwikkeld werd omstreeks 2500 voor Christus opgeruimd of raakte overspoeld met zand en klei. Het dalsysteem vulde zich in de periode daarna steeds verder op. Tussen 2700 en 1500 voor Christus lijkt de geul ter hoogte van Ulrum zich enigszins naar het oosten verlegd te hebben, meer richting het latere Hunzedal. De snelheid waarmee de zeespiegel in de eerste duizenden jaren van het Holoceen was gestegen nam steeds verder af, maar doordat de bodem daalde was er nog altijd sprake van een relatieve zeespiegelstijging.

    De Kwelderwallen

    palaeografische kaart ulrumDe palaeogeografische kaart van 500 voor Christus laat zien dat een groot deel van het Noord-Nederlandse kustgebied werd gevormd door een getijdenlandschap waarbij de verschillende zandplaten van elkaar werden gescheiden door geulen die tot ver landinwaarts reikten. Deze geulen stonden in directe verbinding met de verschillende zoetwaterveenstroompjes die dwars door het met veen bedekte achterland voerden. Tussen dit veenlandschap en het intergetijdengebied was sprake van een open kwelderlandschap. Van de Lauwerszee en het Reitdiep was toen nog geen sprake. De overgangszone tussen de kwelders en het wad net ten zuiden van Ulrum bestond uit een kwelderwal langs de lijn Garnwerd-Ezinge-Zoutkamp-Panser ( bij Vierhuizen) die op een aantal punten werd doorbroken door geulen. De eerste mensen verschenen rond 500 voor Christus op deze kwelderwal. Kennelijk was het gebied al hoog genoeg opgeslibd voor bewoning.

    palaeografische kaart ulrum 100 na chrKwelderwallen konden ontstaan op die plekken waar sprake was van een geringe overstromingsfrequentie en golfslag. Hier kwam op den duur een vegetatie van voornamelijk zeekraal tot ontwikkeling. Deze planten zorgden ervoor dat tijdens de overgang van vloed naar eb meer deeltjes achterbleven, waardoor het proces van aanslibbing werd versneld. Er vormde zich een kwelder die laag voor laag groeide en op den duur alleen nog tijdens extreem hoog water overstroomde. Telkens als dat gebeurde, werden er zandige deeltjes afkomstig van geërodeerde wadplaten en kwelders langs de rand van het niet aangetaste deel van de kwelder en langs de geulen afgezet. Hier vormden zich de zavelige kwelderwallen en oeverwallen. De zwaardere kleideeltjes kwamen daarachter tot bezinking. Het proces van kweldervorming heeft zich langs de kust een aantal keren herhaald, waardoor er in de Marne een serie oost-west gerichte zavelige kwelderwallen werden gevormd met daartussenin bekkens waarin zware klei werd afgezet.7

    Rond 100 na Christus had de Hunzemonding zich een stuk naar het noorden verplaatst.8 Op basis van geologische reconstructies zien we ten noorden van de kwelderwal Garnwerd –Ezinge -Zoutkamp-Vierhuizen een oost-west gerichte brede kwelderwal verschijnen langs de lijn Vierhuizen-Urlum-Leens-Wehe-Den Hoorn. De datering van deze kwelderwal is niet geheel onomstreden, aangezien de oudste bewoningssporen die op deze kwelderwal zijn gevonden pas uit de negende eeuw dateren.9 Tegenwoordig kan deze welving beschouwd worden als de centrale as van de Marne.

    palaeografische kaart ulrum 800 na chrOmstreeks 800 na Christus veranderde er veel in het gebied door de inbraak van het Lauwerszeesysteem. Grote delen van de kwelders achter Zoutkamp en Vierhuizen raakten overspoeld met klei en zand. In de eeuwen daarna breidde de Lauwerszee zich verder uit, waarbij een deel van het oude kwelderland door nieuwe geulen in stukken werd gesneden. Eén van deze geulen vond in de 11de of 12de eeuw aansluiting op de Hunze.10 Voortaan verdween het overtollige water uit de hoger gelegen veengebieden via het nieuw gevormde Reitdiep in de Lauwerszee. Omgekeerd betekende dit dat het zeewater tijdens storm en springtij nu vanuit het westen tot diep in het achterland haar sporen kon achterlaten. De randen van het veengebied werden inmiddels door mensenhanden bewerkt. Kolonisten groeven hier ontwateringsgreppels in het veen waardoor de bodem in korte tijd flink kon dalen. De zee kreeg daardoor extra ruimte en kon over een grote vlakte klei afzetten. De afwatering via de Hunze richting het noorden verloor aan belang en de rivier raakte in de eeuwen daarna volledig dichtgeslibd.

    De inbraak van het Lauwerszeesysteem zorgde voor erosie van kwelderland ten westen en zuiden van Ulrum. De jongere kwelderwallen ten noorden van Urlum werden gevormd uit het materiaal dat hierbij vrij kwam. Waarschijnlijk nog vóór het jaar 1000 werd de kwelderwal Midhuizen-Hornhuizen-Kleine Huisjes-broek gevormd.11 Het land breidde zich nog verder uit richting het noorden door het ontstaan van een kwelderwal waar later de dorpen Wierhuizen, Pieterburen en Westernieland op ontstonden.

    Vóór de grote bedijkingen die omstreeks 1100 van start zullen zijn gegaan raakten de kwelders rondom Ulrum van tijd tot tijd overstroomd. Dit gebeurde eigenlijk alleen wanneer er sprake was van extreem hoog water tijdens stormvloed en springtij. De verschillen in bodemtypen die in het dorpsgebied van Ulrum kunnen worden onderscheiden op basis van de bodemkaart hebben hun karakter te danken aan deze overstromingen. Iedere keer als de kwelder overstroomd raakte, bracht de zee verschillende sedimenten met zich mee. Daar waar het water het snelst stroomde kwamen alleen de zwaardere zanddeeltjes tot bezinking. Hier vormden zich zavelige bodems. Het grootste deel van de grond rondom Ulrum bestaat uit zogenaamde kalkarme poldervaaggronden met een zavelig karakter. Dit zijn doorgaans prima akkerbouwgronden.

    Uitsnede van de bodemkaart, met daarop het onderscheid tussen kalkarme en kalkrijke bodems.

    Uitsnede van de bodemkaart, met daarop het onderscheid tussen kalkarme en kalkrijke bodems.

    Direct ten zuiden van het Hunsingokanaal is sprake van een ander type bodem. Hier bestaat de ondergrond uit kalkrijke poldervaaggronden met een kleiig karakter. Een aantal percelen (ten noordoosten van Nije Papma en Koovenburg) zijn knippig van aard. Deze moeilijk bewerkbare grond is ontstaan doordat na overstromingen het water op deze plek het langst is blijven staan, waardoor de lichtere kleiige deeltjes konden bezinken. Vaak zijn deze gronden enkel geschikt voor grasland. De kalkrijke bodems zijn ontstaan bovenop een kalkarme grond en kunnen worden opgevat als verjongingsdek.12 Wanneer deze bodems zich hebben gevormd is lastig te zeggen, maar dat ze jonger zijn dan de andere bodems in het gebied staat vast. Ook in de periode na de bedijkingen overstroomde het land nog geregeld na een dijkdoorbraak.

    Een aantal waterlopen ten noorden en ten zuiden van Ulrum verraden door hun kronkelige voorkomen dat ze vóór de bedijkingen nog in direct contact stonden met de zee. Ze liggen in de laagste delen van het landschap tussen de kwelderwallen in. Eén van deze voormalige geulen is het later verdiepte, verbrede en deels rechtgetrokken Hunsingokanaal. Vermoedelijk was deze geul al rond 100 na Christus gevormd en stond toen in verbinding met de monding van de Hunze ten noordoosten van Leens. Rond 800 na Christus waren de zijtakken van de Hunze al voor een deel dichtgeslibd. De geul ten zuiden van Ulrum verloor daardoor de verbinding met de zee via de Hunze. In plaats daarvan vond de geul aansluiting op het Lauwerszeesysteem, zodat het zeewater via een ingang door een kwelderwal ter hoogte van Zoutkamp van tijd tot tijd de laaggelegen delen van het landschap onder Ulrum onder water kon zetten. Mogelijk zijn hierdoor de knippige gronden direct ten zuiden van het Hunsingokanaal ontstaan. Aannemelijker is dat deze gronden zijn gevormd door aanvoer van materiaal via een inbraakgeul direct boven Houwerzijl. De bodemkaart geeft hier een afwijkende bodem (klei in plaats van lichte klei).13

    Uitsnede van de zanddieptekaart, gemaakt door STIBOKA (1957).

    Uitsnede van de zanddieptekaart, gemaakt door STIBOKA (1957).

    Delen van de Zwintocht ten noorden van Ulrum en de zijarmen daarvan zijn ook door de zee gevormd. Hier valt op dat de voormalige geulen hoofdzakelijk een zuidwest-noord-oostelijke richting hebben. Het verloop van deze geulen is deels nog terug te vinden als je let op afwijkende verkaveling op de kadastrale kaart. Ook de hoogtekaart geeft duidelijke aanwijzingen voor deze geulen. De richting van de geulen kan verklaard worden met behulp van de paleogeografische kaart die een beeld geeft van de landschappelijke situatie omstreeks 800 na Christus. We zien dat de kwelderwal waarop de dorpen Midhuizen, Hornhuizen en Kloosterburen liggen dan al grotendeels gevormd is. Net ten zuiden van de kwelderwal onder Kloosterburen had de zee nog toegang tot het gebied tussen deze kwelderwal en de kwelderwal net boven Ulrum. De geulen in het gebied lopen grotendeels parallel aan deze kwelderwallen. Er was dus sprake van een situatie waarin de zee slechts op één punt naar binnen kon stromen, namelijk vanuit noord-oostelijke richting. Vandaar dat de meeste geulen ook deze richting aanhouden.

    Ten zuiden van het dorp zijn dergelijke doorlopende kavelgrenzen ook waar te nemen op de kadastrale kaart van 1832. Direct voorbij de brug over het Hunsingokanaal is sprake van een doorlopende lijn richting het westen. Door de ruilverkaveling in de jaren ’60 is deze doorlopende kavelgrens tegenwoordig niet duidelijk meer terug te vinden. De lijn die zo’n 400 meter hiervan parallel loopt is de parochiegrens tussen Ulrum en Niekerk.

    De hogere delen van het dorpsgebied worden dus gevormd door de kwelderwallen met daarop de terpen. Deze ruggen bestaan uit uiterst lichte tot lichte zavelgronden, die tot een diepte van 60 cm overwegend kalkarm zijn.14 Typisch aan Ulrum is dat hier twee kwelderwallen zijn ontstaan op een afstand van nog geen 200 meter van elkaar. Op de breedste en meest zuidelijke wal zijn de twee dorpswierden opgeworpen. Ook de terpen van Elens en De Houw zijn op deze kwelderwal terug te vinden. De rug is hier vrij homogeen van opbouw. De tweede en smallere kwelderwal ligt direct achter de Ir. A.J. van den Brielweg. Deze rug bestaat uit een iets meer gelaagde ondergrond.15 Langs deze rug zijn verschillende huiswierden opgeworpen. Daartussenin ligt een kwelderbekken die tegenwoordig wordt gemarkeerd door de N361.

    De diepere ondergrond van het oude kwelderlandschap bestaat in de regel uit wadzand. Op veel plaatsen in het dorpsgebied van Ulrum vind je al wadzand binnen 1,20 meter beneden maaiveld.16 Dit gebied is op de onderstaande kaart aangegeven met nummer 1.


    Wierden omgeving ulrum

    De wierden in het dorpsgebied van Ulrum

    De basis van het dorpsgebied van Ulrum wordt gevormd door twee parallelle kwelderwallen met daartussen kwelderbekkens. Op een aantal plaatsen zijn bovenop de zandige ruggen hoogtes ontstaan omdat er mensen zijn gaan wonen die zich gedurende een lange periode bezig hebben gehouden met het ophogen van hun leefomgeving. Hierdoor waren ze beter beschermd tegen extreem hoog water. De huizen op deze wierden werden gebouwd van zoden. Wanneer zo’n huis aan vervanging toe was, werd er op de plaats van het oude huis of iets daarnaast weer een nieuw huis van kwelderplaggen opgeworpen. Men bouwde dus bovenop het organische afval van het vorige huis. De wierde werd mede daardoor steeds hoger. Daarnaast zal men ook bewust plaggen hebben gebruikt voor het ophogen van de huispodia.

    In het dorpsgebied van Ulrum zijn op deze manier een aantal wierden ontstaan. Het dorp zelf ligt op een dubbelwierde die bovenop een west-oost lopende kwelderwal werd opgeworpen. In eerste instantie bestond Ulrum dus uit een oostelijke en een westelijke wierde die in latere tijd door voortgaande ophoging aan elkaar zijn gegroeid. Op dezelfde rug waarop deze dubbelwierde is ontstaan, liggen ook de wierden van Elens en de Houw. Bij Elens werden in 1960 vier skeletten opgeploegd. Onderzoek van de verschillende vondsten die in het graf zijn gedaan, waaronder een aantal kogelpotten die met mosselen gevuld waren, en één met menselijke resten doet vermoeden dat de kwelderwal ter hoogte van Elens in ieder geval al in de negende eeuw werd bewoond.17

    Een kleine kilometer ten noorden van Ulrum tekent zich een tweede sliert af met wierden. Deze wierden zijn stuk voor stuk veel kleiner, en van dorpsontwikkeling op de wierden is hier dan ook nooit sprake geweest. De opgehoogde gronden zijn groot genoeg voor een boerderij, en worden daarom ook wel huiswierden genoemd. Wanneer er langs deze rug bewoning tot stand is gekomen is niet geheel duidelijk. Archeologische gegevens die ons daarover wellicht iets meer zouden kunnen vertellen ontbreken. Tussen de beide ruggen met daarop de wierden ligt een boerderij met de naam Capel. Hier zijn in de jaren ‘90 twee urnen gevonden met crematieresten die vermoedelijk rond 720 na Christus in de grond zijn gestopt.18

    De dikte van Ulrum

    Figuur 7. De net opgeboorde overgang tussen de grijsbruine mestlagen en de natuurlijke, blauwgrijze klei daaronder in boring 7.

    De net opgeboorde overgang tussen de grijsbruine mestlagen en de natuurlijke, blauwgrijze klei daaronder in boring 7.

    In het kader van het project Terpen- en Wierdenland: een verhaal in ontwikkeling, zijn verspreid over de twee dorpswierden van Ulrum grondboringen gezet om te bepalen hoe dik de wierdepakketten op verschillende plaatsen in het dorp zijn. De boringen zijn gezet op 5 en 6 maart en 28 mei 2015. De boringen zijn zo goed mogelijk verspreid over de twee dorpswierden gezet, om een goed beeld te krijgen van de variatie in dikte en samenstelling

    Lagen die duidelijk door mensen beïnvloed zijn noemen we ‘antropogeen’. In de meeste gevallen in dit onderzoek gaat het daarbij om wierdelagen. Ook lagen die niet als wierdelaag opgeworpen zijn, kunnen echter antropogeen van aard zijn als ze bijvoorbeeld vertrapt, verploegd of met mest vermengd zijn geraakt.

    In de boringen van Ulrum zijn alle dingen aangetroffen die bij booronderzoek in wierden te verwachten zijn: mest, aslagen, mortel en relatief schone ophogingslagen. Er zijn echter ook enkele opvallende waarnemingen gedaan, ook met betrekking tot de verhouding tussen beide terpen.

    Het onderzoek begon met de vraag hoe dik Ulrum op verschillende plekken was. Feit is dat we de dikste plek niet bereikt hebben. Ter plaatse van de boringen 4 en 6 (bovenop de oostelijke wierde) is dit meer dan vier meter. Dat dit niet toevallig twee boringen in een diep spoor zijn, blijkt uit het feit dat ook boringen meer naar de flank van deze wierde (7, 13, 15 en 19) wierdelagen hebben van circa tweeëneenhalf tot drie meter.

    Hoewel de natuurlijke, niet door de mensen beïnvloede kwelder op enkele boringen in de westelijke wierde op vergelijkbare diepte ligt (bijvoorbeeld boringen 16 en 17), is opvallend dat in deze boringen steeds duidelijk aanwijzingen zijn voor overstromingen tussen de antropogene lagen in. Het lijkt erop dat de oostelijke wierde lange tijd de hogere wierde is geweest, te hoog om te overstromen. Op de westelijke wierde heeft men relatief laat besloten de boel eens goed op te hogen, mogelijk houdt dit verband met de ontwikkeling van de kerkbuurt.

    De vroege Ulrummers kenden en benutten de ruime omgeving. Een monster vol veenresten wijst op de exploitatie van de zuidelijker gelegen veengebieden. Hout en houtskool wijst op contacten met de zandgronden, want de botanische analyses bevestigen dat het weidse landschap rond de wierden echt een kwelder was: er stonden geen bomen. Verbrande zaden van wilde planten en fragmentjes verbrande mest laten zien dat ook mest een alternatief was voor hout als brandstof. Door de tijd heen, maar ook tegelijkertijd, gebruikte de mensen dus verschillende brandstoffen. Schelplagen en losse vondsten van mosselschelpen in de boringen bevestigen de relatie van de mens met de zee, die dus niet alleen overstromingen, maar ook voedsel bracht.

    In veel boringen is tot op vrij grote diepte materiaal uit de Volle Middeleeuwen gevonden, met name in de vorm van baksteen en mortel. Dit betekent dat er in die periode nog grote ophogingen zijn uitgevoerd. Rond de kerk is de samenstelling van de bovenste lagen dusdanig anders, dat deze meer aan de kerk dan aan het bredere landschap of de wierde gekoppeld moet worden. Een vrij dicht booronderzoek op het kerkterrein alleen kan hier nog wel een keer interessant zijn.

    Figuur 4. Verschillende mestlagen rond een diepte van 350 cm in boring 4.

    Verschillende mestlagen rond een diepte van 350 cm in boring 4.

     

    Dijken, polders en (water)wegen

    Vanaf ongeveer 1100 werden er dijken aangelegd in de regio die we tegenwoordig kennen als de Marne. Ulrum neemt in dit gebied een centrale plaats in, waardoor de bedijkingsgeschiedenis zich grotendeels buiten de dorpsgrenzen heeft afgespeeld. Toen men actief met het aanleggen van dijken begon, was het gebied ten noorden van Ulrum reeds opgeslibd en lag beschermd achter de kwelderwal van Hornhuizen en Kloosterburen. Deze rug werd in de 11de of 12de eeuw in gebruik genomen, maar was daarvoor al lange tijd aanwezig en zal zodoende hebben gezorgd voor enige bescherming tegen het zeewater. Nog voordat de Hunzemonding volledig was dichtgeslibd kon de zee net ten zuiden van het huidige Kloosterburen nog naar binnen stromen richting de kwelders van Ulrum en omstreken.19 Vermoedelijk zullen de wierdebewoners op de kwelderwal Vierhuizen-Elens-Ulrum-de Houw-Leens- Wehe-Den Hoorn hier niet veel overlast van hebben gehad, gezien de afstand tot dit zeegat, en het feit dat er direct ten noorden van deze wierden nog een smalle kwelderwal tot stand was gekomen die wellicht de nodige bescherming heeft geboden.
    Ten noorden van Ulrum groeide het land aan, terwijl ten zuiden van Ulrum kwelders overspoeld raakten door de zich uitbreidende Lauwerszee. Door het aanleggen van de suterdike of zuurdijk werd het water vanuit het zuidwesten gekeerd. Deze dijk liep voor een deel door het kerspel Ulrum, ongeveer een dikke kilometer ten zuiden van de kerk. Omstreeks 1300 slaagde men er in om de dorpsgebieden van Vliedorp, Ewer en Niekerk te bedijken.20 Op den duur werd de Marne omsloten door een ringdijk. De Dijksterweg van Hornhuizen naar Wehe- Den hoorn is hier een restant van. De eerste dijken waren een stuk lager dan de tegenwoordige deltadijk; vaak niet hoger dan anderhalve meter. De bedijking van de Marne had als gevolg dat de getijdeprocessen in de kustgebieden sterk werden beïnvloed. Het zeewater kon niet meer over de kwelders uitstromen tijdens stormen, maar werd in plaats daarvan opgestuwd tegen de dijken. De maximale stormvloedhoogte nam hierdoor toe van 0,5 – 1,0 meter boven het kwelderoppervlak vóór de bedijking tot meer dan 2,5 meter boven het kwelderoppervlak na de bedijking.21

    Overstromingen

    Soms kon het daardoor flink misgaan. Bijvoorbeeld in de nacht van vrijdag 22 op zaterdag 23 november 1686. Toen raakten er tijdens een stormvloed zeven Ulrummer huizen zwaar beschadigd. Ook verdronken er zeven paarden en elf runderen van Ulrummer boeren. Het water kwam vanuit het westen, waarbij de oude dijk tussen Uithuizermeden en Zoutkamp op zo’n 35 plaatsen niet bestand was tegen het hoge water.22

    Tijdens de stormvloed in de kerstnacht van 1717 was de schade veel groter. Over de overstroming die in die nacht plaatsvond staat het volgende geschreven in het kerkeboek van Leens: “Den 25 december op Midwinterdagh des morgens op drie uren heeft God de Heer ons alhyer besoght met een overgroote watervloet, nadat het daagh te voren sterk gewaayt uit den zuidwesten, met donder, blixum en hagel, het water te Leens is hier opgeklommen tot in de school daar het even inspoelde, tot aan de put in ’t pastoriehof, waardoor bij de vijftigh huysen onder de klokkeslagt van Leens geheel zijn nedergestort en veel meer seer beschadigt.” Er verdronken die nacht 380 koeien, meer dan honderd paarden en veel schapen in de omgeving van Leens. Over Ulrum vermeldt het kerkeboek dat de Noorderstraat de grootste schade heeft geleden. In een andere bron wordt gesproken van 73 slachtoffers onder Ulrum, waaronder Dieuwertje, het zesjarige dochtertje van de bakker. Terwijl velen in die nacht het leven lieten, werd de dag daarna een jongetje in Ulrum geboren met de naam Abel Pieters, zoon van een voerman. Achter zijn naam staat in het doopboek de volgende aantekening:” Den 25 dito 1717 was de grote watervloet op Midwinters avond in welke vele menschen en beesten zijn verdroncken en vele huisen tot puinhopen zijn gemaakt”.

    Het verschijnen van dijken in het landschap had grote gevolgen voor de afwatering van het gebied. Overtollig water binnen de ontstane polders moest afgevoerd kunnen worden zodat wateroverlast in natte periodes kon worden voorkomen. In de Marne kwamen verschillende waterschappen tot stand. Ulrum (Ulrum, Houw, Niekerk, Vliedorp) maakte als schepperij deel uit van het Houwerzijlvest, waartoe ook de schepperijen van Vierhuizen (Vierhuizen en Hornhuizen) en Leens (Leens en Zuurdijk) behoorden.23 Ter hoogte van Houwerzijl hebben de dorpen Ulrum en Leens lange tijd hun overtollig water kunnen lozen op het Reitdiep. Deze zijl wordt al genoemd in een oorkonde uit het jaar 1347.24 Toen de buitendijkse gronden rond 1717 zo hoog waren opgeslibd dat afwatering niet meer mogelijk was, werd de Houwerzijl afgesloten. Waarschijnlijk heeft de overstroming van dat jaar ook te maken gehad met de gewijzigde situatie. Vanaf dat moment werd de afwatering van de schepperijen Hornhuizen, Ulrum en Leens voor een vergoeding door het waterschap Schouwerzijlvest verzorgd.25

    Deze situatie was voor beide waterschappen verre van ideaal. Het Houwerzijlvest had de wens om door middel van een eigen zijl bij Zoutkamp de waterstanden te kunnen regelen. Hier lag nu alleen een pomp waarmee het overtollige water kon worden afgevoerd via de Zoutkampertocht. Bij droogte werd het Houwerzijlvest door het Schouwerzijlvest beschuldigd van het roven van water, waardoor het Schouwerzijlvest vervolgens genoodzaakt was via hun zijl zout water in te laten. 2627 Uiteindelijk werd er in de jaren ’50 van de negentiende eeuw besloten om een nieuwe afwateringssluis te realiseren bij Zoutkamp die via de Zoutkampertocht aansluiting vond op het Ulrummer Trekdiep. Juist in die periode was er ook sprake van het samenvoegen van het Houwer- Schouwer-, Wetsinger- en Winsumer & Schaphalsterzijlvest tot één groot waterschap, het waterschap Hunsingo. Ondanks veel verzet vanuit de Staten en vanuit de ingelanden in het Hunsingo-gebied is de reorganisatie doorgegaan. Een aantal werken werden in de jaren daarna uitgevoerd door het nieuwe waterschap, zoals het bouwen van een zeesluis in de zeedijk bij Zoutkamp en het bouwen van een stenen afwateringssluis ten noorden van Zoutkamp (1857); het graven van een hoofdkanaal langs de zoutkampertocht, vanaf het Ulrummer trekdiep langs de weg bij Niekerk tot aan de zeedijk bij de haven van Zoutkamp (1858) en het verbreden en verdiepen van het kanaal van Groningen tot aan de haven van Ulrum (1860).28 Het Ulrummerdiep werd vanaf toen officieel het Hunsingokanaal genoemd.

    Oude wegen en waterwegen

    De oudste wegen in het gebied worden gevormd door de zogenaamde vluchtwegen of schapenwegen die vanaf de verschillende wierden in een rechte lijn via de kwelders richting de kust liepen. Tussen Vierhuizen en Leens lopen er in totaal vijf van zulke lanen vanaf de kwelderwal naar het noorden. Deze wegen werden al gebruikt nog voor de bedijkingen om de schapen vanaf de wierden naar de lagere kwelders te brengen waar ze konden grazen. Wanneer er onverwacht sprake was van hoog water konden de schapen via deze wegen weer snel terug naar de hogere kwelders worden geleid. Een andere oude weg zal ongetwijfeld de verbindingsweg tussen de verschillende wierden zijn. Vanuit Ulrum zijn dat de Elensterweg en de Leensterweg. Dit waren tevens de eerste verharde wegen in het gebied (rond 1850) De weg van Ulrum naar Zoutkamp werd in 1848 verhard.29 Het deel van deze weg tussen Ulrum en Niekerk (Tilweg) is vermoedelijk al vele eeuwen oud, aangezien de van Ulrum afgesplitste kerk van Niekerk al in de 12de eeuw bestond.

    Tekening van J. Bulthuis (1750-1801). Foto afkomstig uit: De Marne als éénheid (1971).

    Tekening van J. Bulthuis (1750-1801). Foto afkomstig uit: De Marne als éénheid (1971).

    Trekweg en Trekvaart

    Het jaagpad langs het Ulrummerdiep was eerst alleen bedoeld voor de scheepsjager en het paard dat de veerschuit trok. Later mochten ook voetgangers, ruiters en beesten van de trekpaden gebruik maken. Wel moest voor het gebruik van deze wegen tol worden betaald.30 De trekvaart zelf maakte deel uit van een netwerk van trekvaarten dat vanaf het midden van de 17de eeuw op initiatief van de stad werd gerealiseerd. Ulrum was vanuit Groningen te bereiken via het knooppunt Onderdendam. Delen van het diep tussen Mensingeweer en Ulrum werden in 1614 gegraven. Het jaar daarop werden er tillen, schotdeuren en overtochten aangelegd.31

    De vaart werd in 1660 verbreed tot trekvaart. Langs de vaart werd het trekpad aangelegd, alles op kosten van de provincie.32 Dit pad was in ieder geval al vóór 1850 tot aan de haven bij Snakkeburen verhard. Voor zeven stuivers en 4 penningen kon je vanaf daar van maart tot oktober tweemaal daags van naar Groningen met de trekveer. Kinderen beneden de twaalf jaar mochten mee voor de helft van de prijs.33 Door de verzanding van het Reitdiep in de 18de eeuw werd er steeds meer gebruikt gemaakt van de Ulrummer trekvaart.34 Halverwege de jaren ’50 werd het deel van de Trekvaart dat tot aan Snakkeburen liep gedempt. In de jaren ’70 werd het diep ter hoogte van de Louten dichtgesmeten.

    Het station rond 1925. Foto: www.historischekringdemarne.nl

    Het station rond 1925. Foto: www.historischekringdemarne.nl

    De paardentram en de spoorlijn Winsum-Zoutkamp

    Vanaf het einde van de negentiende eeuw kreeg het vervoer over water grote concurrentie van het vervoer over land. Door het verharden van veel wegen in het gebied werd het steeds aantrekkelijker om over land te reizen. Daarnaast werd het vanaf 1897 ook mogelijk om met een paardentram van Ulrum naar Winsum te reizen. Een overgebleven tramremise in de Marktstraat herinnert nog aan deze tijd. De remise bestond uit twee sporen voor drie rijtuigen en een stal voor vijf paarden. In totaal had de Tramweg-Maatschappij Winsum-Ulrum (TWU) tien Ardenner paarden en tien paarden van een Amerikaans ras, die bij elke remise konden worden ververst. In de ochtend om 4.20 vertrok de eerste tram vanuit Ulrum. In totaal werden er per dag vijf ritten heen en terug gemaakt. De laatste tram keerde om 0.24 terug, waarna de in Ulrum woonachtige koetsiers en conducteurs in hun bed konden kruipen.35 Een ritje met de tram van Winsum naar Ulrum duurde vijf kwartier en een enkele reis kostte 55 cent. Wie dan nog door wou naar Zoutkamp kon gebruik maken van een omnibus (paardenbus). De komst van een nieuwe spoorlijn tussen Winsum en Zoutkamp in 1922 betekende het einde voor de voor de paardentram Winsum-Ulrum.

    Op deze kaart uit 1932 is het spoortraject duidelijk zichtbaar. Vanaf het station Ulrum boog het spoor af richting Zoutkamp.

    Op deze kaart uit 1932 is het spoortraject duidelijk zichtbaar. Vanaf het station Ulrum boog het spoor af richting Zoutkamp.

    Het stationsgebouw aan de spoorstraat 28 doet niet direct vermoeden dat de spoorlijn Winsum-Zoutkamp eigenlijk nooit rendabel is geweest. Het uitblijven van commercieel succes had een aantal redenen: Ten eerste geschiedde de aanleg van het spoor en de bouw van de stations in een hoogst ongelukkige tijd, omdat de materialen door oorlogsomstandigheden erg duur waren.) Door de aanleg van betere wegen ontwikkelde het goederenverkeer per vrachtauto zich. Ook het personenvervoer per autobus nam toe. Uiteindelijk maakte de Marne-trein haar voorlopige laatste rit op 2 oktober 1938. Twee jaar later is de trein nog ingezet vanwege de hoge benzineprijzen. Op 24 november 1940 was het definitief gebeurd met de spoorlijn. De Duitsers hadden de spoorstaven nodig, en de rails werd opgebroken.36 De ligging van het spoor is in het huidige landschap nog goed terug te vinden als je vanaf het stationsgebouw langs het aan beide zijden met bomen ingeplante pad richting het Wester Aikemapad loopt.

    Recente wegen

    Recente wegen

    Plannen voor het aanleggen van de jongste wegen in het dorpsgebied van Ulrum, de N361 en de Ir. A. J. van den Brielweg ontstonden in de aanloop naar de ruilverkaveling in het gebied, die in het begin van de jaren ’60 is uitgevoerd. De boerderijen net ten noorden van Ulrum waren tot die tijd door middel van lanen verbonden de Leensterweg en met een weg die direct boven de Elenstersweg was gelegen. Door de aanleg van de Ir. A.J. van den Brielweg ontstond er een oost-westelijke verbinding tussen deze boerderijen. De N361 is gelegen in de laagste delen van het kwelderbekken en volgt tot net voorbij de kruising met de Schapenlaan het voormalige tracé van de spoorlijn Zoutkamp-Winsum. Verder zijn tijdens de ruilverkaveling Zwinsloot de tot dan toe onverharde Breweelsterweg en de Schapenweg verhard. In het noorden is het oude tracé van de Schapenweg gewijzigd.37

    kolham 1961 kolham 1970

    Situatie ter hoogte van de Schapenweg vóór (1961) en na de ruilverkaveling (1970). In 1961 waren de Schapenweg en de Breweelsterweg nog onverhard.

    Wonen en werken in de nieuwe tijd (1500-heden)

    De boerderijen

    Kadastrale gegevens uit 1832Op basis van de kadastrale gegevens uit 1832 wordt duidelijk dat de grond in her kerspel Ulrum destijds door zeventien boerderijen werd verdeeld. Deze boerderijen zijn onder te verdelen in een aantal clusters. Vier boerderijen liggen op de Wierde Elens; vijf boerderijen op de dubbelwierde van Ulrum. Ten noorden van Ulrum liggen er nog vier boerderijen op een smalle kwelderwal (De Hucht). Tussen de de Hucht en Ulrum liggen nog twee boerderijen. Daarnaast liggen er nog twee boerenplaatsen verspreid ten zuiden van Ulrum.

    De verdeling van de gronden rondom de dubbelwierde in 1832 onder de gebruikers van de cultuurgronden is opvallend, en zou iets kunnen zeggen over de eerdere opzet van het dorp. Vanaf de wierde lijkt de grond in zes stukken in gebruik te zijn door verschillende boeren. Deze vorm is in ieder geval duidelijk terug te zien ten westen, zuiden en oosten van het dorp. Ten noordwesten is sprake van een verbrokkeld grondbezit. Mogelijk is dit deel eerder in gemeenschappelijk gebruik geweest, omdat er in 1832 nog altijd een aantal verschillende boeren grond hadden. Het toponiem “de Louten”, dat hier voorkomt zou in dat geval een verbastering kunnen zijn van “lotven”. 3839 Een lotven was een gemeenschappelijk weiland waarbij de percelen om de zoveel jaar door loting onder de deelnemende boeren werden verdeeld. De bodem lijkt niet direct op een dergelijk grondgebruik te wijzen, omdat een deel van deze percelen nog op een zavelige kwelderwal is gelegen, waardoor je zou verwachten dat dit juist waardevolle gronden waren. Dat dorpsuitbreiding aan weerzijden van de Elensterweg en ter hoogte van de Spoorstraat juist hier heeft plaatsgevonden zou aan de andere kant wel weer kunnen wijzen op minder waardevolle gronden die mogelijk als gemeenschappelijke weide in gebruik zijn geweest, en vervolgens aan het begin van de twintigste eeuw bebouwd zijn geraakt.

    De verdeling van de gronden in zes min of meer gelijke taartpunten zou er op kunnen wijzen dat rondom de dubbelwierde in eerdere tijden zes of zeven boerderijen hebben gelegen. Op de oostelijke wierde zouden dat dan de voorgangers van de Asingaheerd en de Capel kunnen zijn geweest, en op de westelijke wierde de Bussemaheerd en de pastorieboerderij. Aangezien het grondgebruik in 1832 niet zomaar met de verdeling van de cultuurgronden uit eerdere eeuwen mag worden vergeleken zonder eerst door retrospectieve bezitsreconstructies tot dergelijke conclusies te kunnen komen, moet bovenstaande worden opgevat als een hypothese, die dus nog dient te worden getoetst door verder onderzoek. Wel is het opvallend dat de gronden van de boerderijen in de dorpskern van Ulrum zijn verdeeld zoals je op een radiale wierde zou verwachten, terwijl de opzet van het dorp en de verdere uitbouw naar het noorden en zuiden eerder rechthoekig van opzet is.
    Normaalgesproken heb je als boer met een gemengd bedrijf zowel akkergrond, weiland als bouwland nodig. Rond 1832 waren de boeren in de Marne al hoofdzakelijk op akkerbouw gericht. Veldnamen die verwijzen naar weiland en hooiland zouden kunnen helpen bij het aanwijzen van de (voormalige) weilanden en hooilanden, maar zijn voor dit gebied erg schaars. Eén veldnaam ter hoogte van de Leenstertillen net ten oosten van Ulrum verwijst naar een gemeenschappelijk gebruikt weiland: de meenschar. De voormalige hooilanden zullen moeten worden gezocht op die plaatsen die het laagst zijn gelegen in het landschap, en/ of waar sprake is van een afwijkende bodemgesteldheid. In het dorpsgebied van Ulrum zou het blok net ten zuiden van het Hunsingokanaal of het eerder genoemde stuk ten noordwesten van het dorp in het kwelderbekken tussen de Elensterweg en de A.J. van den Brielweg daarvoor in aanmerking kunnen.

        kruinige percelen

    Uitsnede van de hoogtekaart (AHN2). De kruinige percelen zijn rondom Ulrum nog op veel plaatsen waar te nemen, bijvoorbeeld op het voormalige kerkeland langs het Hunsingokanaal. Tegelijkertijd is op deze kaart te zien dat er veel van deze bolle akkers zijn geëgaliseerd, waardoor het landschap een stuk minder reliëfrijk is geworden.

     

    Vanwege de hogere ligging en de lichtere zavelbodems waren de kwelderwallen uitermate geschikt voor akkerbouw. Toch heeft men ook hier nog het één en ander aan grondverbetering gedaan, waarbij materiaal van de randen van de percelen naar het midden werd gebracht om zodoende de afwatering te verbeteren. Deze methode is in ieder geval nog tot in de eerste helft van de twintigste eeuw toegepast. Uit de randen van de percelen werd grond geschept en met een kruiwagen naar het midden gebracht. Door deze handelingen ontstonden de zogenaamde kruinige percelen, die op de bodemkaart staan ingetekend en op de hoogtekaart nog deels zijn waar te nemen. Rondom Ulrum komen ze nog op veel plaatsen voor.

    Asinga

    De borg Asinga. (tekening: J. Bulthuis (1750-1801). De afbeelding is afkomstig uit het boekje De Marne als éénheid, 1971.

    De borg Asinga. (tekening: J. Bulthuis (1750-1801). De afbeelding is afkomstig uit het boekje De Marne als éénheid, 1971.

    De familienaam van de Asinga’s klinkt nog altijd door in Ulrum, bijvoorbeeld in een straatnaam en in de naam van het park waar vroeger de borg van de familie heeft gestaan. De Asingaheerd wordt al in 1426 genoemd in een lijst met schenkingen aan de bisschop van Munster. Toen was er al sprake van een “castrum” of borg. In dat jaar heeft het echtpaar Abel Asinga en Bauwe Heemstra de Mensemaheerd op de Hucht geschonken aan een prebende die door de voorouders van Abel in de kerk van Ulrum was gesticht ten behoeve van het Maria-altaar.40 In 1504 hebben Eyse en Wygert Asege de “Asegenheerd” verkocht aan Jacob Hillebrandes. Via Frouke Lewens kwam het Asingabezit met huis, heem en heerlijkheden toe aan Geert Lewes en zijn vrouw Hille de Mepsche. De heerlijkheden hielden onder andere in dat bepaalde huizen in de omgeving de verplichting hadden om voor elke melkgevende of drachtige koe of schaap een muntstuk te betalen aan de bewoners van de borg.41 Het geld werd ieder jaar met Pasen verzameld. De bewoners van de betalende huizen waren eveneens verplicht om de heffers van de zogenaamde tienden te trakteren op een uitgebreide maaltijd. Vaak hield dat in dat de belastinginners een ton bier, een stuk varkensvlees, boter, roggebrood en kaas kregen voorgeschoteld. Omdat de tienden ieder jaar in de week na Pasen werden opgehaald stond er daarnaast ook paasbrood en een schotel vol eieren op het menu.

    Gezicht op Ulrum vanaf het borgterrein. (tekening: J. Bulthuis (1750-1801). De afbeelding is afkomstig uit het boekje De Marne als éénheid, 1971.

    Gezicht op Ulrum vanaf het borgterrein. (tekening: J. Bulthuis (1750-1801). De afbeelding is afkomstig uit het boekje De Marne als éénheid, 1971.

    Naast het innen van belasting op schapen en koeien hadden de eigenaren van de borg schathuizen, grachten, hoven, singels, collatierechten, het staande redgerrecht over Ulrum, Vliedorp, Niekerk en Houw (het grote redschap) een staande schepperij over Houwerzijl en het dijkrecht in het grote redschap.42 Daarnaast bestond er de verplichting dat je ieder jaar op Pinkstermaandag bij zonsopkomst lammeren moest brengen op het huis Asinga. Als vergoeding voor het dijkrechterschap moest er dijkhaver en dijkgerst worden betaald.43

    In 1685 kwam Asinga in handen van de familie Van Ins- en Kniphuisen. Tot 1809 zou het huis ook in bezit van deze familie blijven. Tussen 1760 en 1795 werd de Asingaborg afwisselend bewoond door Ferdinand Folef van Ins- en Kniphuisen. Ferdinand leidde een uitbundig bestaan door veel tijd en geld te besteden aan paardrijden, jagen, vissen en drinkpartijen. In 1795 maakte hij echter door zelfmoord een einde aan zijn leven.44 In dat jaar vervielen ook alle privileges en rechten die aan het huis gekoppeld waren. In 1809 werd het adellijk huis Asinga in De Doelen te Groningen publiek en op afbraak verkocht. Jan Andries uit Kollum kocht de borg voor 6001 gulden. Het veertien kamers tellende huis met diverse kelders en een keuken werd afgebroken, waarbij het puin dat daarbij vrijkwam later is gebruikt voor het versterken van de dijken van de Nieuwe Ruigezandster polder.45

    Kerk

    De van oorsprong Romaanse kerk van Ulrum is waarschijnlijk aan het einde van de 12 of begin van de 13de eeuw gebouwd. Voordat er met de bouw van de kerk werd aangevangen is de wierde nog een stuk opgehoogd. Er zijn aanwijzingen dat de toren eerst los heeft gestaan van de kerk en dienst deed als verdedigingstoren als voorganger van de Asingaborg. Niet lang na de bouw van de kerk is het gebouw in oostelijke richting uitgebreid, en werd het kerkterrein opnieuw opgehoogd. In deze periode zijn de muren verder verhoogd en werd het gebouw voorzien van grotere ramen in Romano-gotische stijl. Weer later kwam de verbinding tussen de toren en de kerk tot stand met het plaatsen van een vierde travee tussen beide delen. Tussen 1629 en 1630 werd er een grafkelder onder het koor aangelegd, werden de twee zijdeuren dichtgemetseld en kreeg de toren een nieuwe ingang naar buiten en een toegang naar de kerk.46 Bij de kerk hoorde een groot stuk land ten zuiden van het dorp. Dwars door dit “Domies Land” liep een wandelpad (stippellijn) richting een boerderij net buiten het dorpsgebied van Ulrum. Later is het pad deels verlegd richting een nieuwe boerderij aan het Wester Aikemapad.

    Ulrum is op kerkelijk gebied bekend geworden omdat hier onder leiding van predikant Hendrik de Cock in 1834 de acte van afscheiding door 137 personen werd ondertekend in de kuiperij-herberg van weduwe Koster-Hulshoff. Deze gebeurtenis heeft geleid tot zelfstandige gereformeerde kerken naar de Nederlandse Hervormde Kerk.

    Opbouw van het dorp en dorpsuitbreidingen

    Vanaf 1832 is de ontwikkeling van het dorp redelijk goed te volgen door topografische en kadastrale kaarten uit verschillende jaren met elkaar te vergelijken. Hoe het dorp zich voor die tijd ruimtelijk heeft ontwikkeld is niet één op één uit de bronnen te achterhalen. Uit het archeologische onderzoek is gebleken dat de oostelijke wierde hoger is dan de westelijke wierde, en dat deze westelijke wierde vermoedelijk in korte tijd nog een stuk is opgehoogd. Dit zou verband kunnen houden met het bouwen van de kerk aldaar. Wanneer je de verschillen tussen de wierden op deze manier interpreteert, zou je dus kunnen stellen dat het leven van de kwelderbewoners in eerste instantie hoofdzakelijk op de oostelijke wierde heeft afgespeeld. Dat hier dan ook de Asingaborg is te vinden is in dat licht dan ook niet verrassend. Uit bronnen is duidelijk geworden dat de voorouders van Abel Asinga een prebende in de kerk van Ulrum hebben gesticht. Wie daadwerkelijk het initiatief heeft genomen om tot een kerkelijke afscheiding te komen van het dekanaat Leens door het stichten van de parochie Ulrum is niet bekent. Vaak waren het adellijke lieden ter plekke die in de buurt van de borg een kerk lieten bouwen.

    Voordat er een kerk in Ulrum was, zal de bebouwing op beide wierden waarschijnlijk uit zo’n vijf tot zeven boerderijen hebben bestaan, die de grond rondom de wierden vanaf het hoogste punt van de wierde in min of meer gelijke delen in bezit hadden. Of er sprake was van gemeenschappelijke weilanden valt voor Ulrum niet zeker te zeggen, maar lijkt wel aannemelijk. In het naburige Leens was in ieder geval wel sprake van een zogenaamde meenschar, waar verschillende boeren hun vee konden laten weiden. Voor deze vroege periode valt eigenlijk niets met zekerheid te zeggen. Mogelijk werden de kweldergronden ten noorden van de boerderijen als gemeenschappelijke weide gebruikt. De schapenweg vertelt als het ware een deel van dat verhaal.

    Pas met het verschijnen van een kerk in het dorp ontstond waarschijnlijk ook het eerste buurtje. Het oudste buurtje van Ulrum zal gelegen hebben aan weerszijden van de weg tussen de oostelijke en de westelijke wierde: de tegenwoordige Kerkstraat. De Marktstaat zal ook zeker van zeer hoge ouderdom zijn als verbindingsweg tussen het borgterrein op de zuidelijke zijde van de wierde en de boerderij de Capel op de noordelijke zijde van de wierde. Langs deze weg was ook aansluiting op de Schapenweg, die al lange tijd in gebruik zal zijn geweest als weg naar de kwelders waar het vee te grazen werd gezet.

    De aansluiting tussen Groningen en Ulrum die ontstond met het vergraven van een natuurlijke watergang tot het Ulrummer Trekdiep in de 17de eeuw zal ongetwijfeld hebben geleid tot uitbreiding van het dorp. Het schippersbuurtje Snakkeburen is hier een mooi voorbeeld van. De naam van dit buurtje zal ontleent zijn aan “snik”: een zeilschip met één mast voor de binnenvaart. Dit buurtje ligt op voormalig grondgebied van de kerk aan het einde van de trekvaart. Het lijkt er op dat het stuk van de trekvaart dat bij de Louten eindigt later is gegraven, juist omdat dit stuk haaks op de oorspronkelijke trekvaart aansluit en rekening heeft gehouden met de grond die bij de huizen van Snakkeburen hoort. De verlenging van de Trekvaart richting de Louten zal te maken hebben gehad met de dorpsuitbreiding langs de tegenwoordige Noorderstraat.

    ulrum 1832 ulrum 1909

    Ulrum in 1832 en 1909

    De verdere uitbreiding van Ulrum vanaf 1832 laat zich het beste omschrijven met behulp van een aantal historische kaarten. De kern van het dorp bestond rond 1832 uit meer dan honderd gebouwen, waaronder vijf boerderijen, een kerk, een school en twee molens. De overige gebouwen werden onder andere bewoond door arbeiders, ambachtslieden, schippers en kooplui. Van een verbinding tussen de tegenwoordige H. Scholtestraat en de H. de Cockstraat was nog geen sprake. Naast de vele huizen die zich aan weerszijden van de Noorderstraat, de Marktstraat, de Kerkstraat, de tegenwoordige H. de Cockstraat, de Asingastraat en ter hoogte van de Louten concentreerde, was er vooral ook veel ruimte voor groen tussen de verschillende gebouwen. Hier waren tuinen en boomgaarden te vinden. De Elensterweg was op een huis en een molen na nog onbebouwd.

    Ook de Singel was voor een groot deel nog vrij van bebouwing. Alleen op het stuk van de Singel tussen de Leensterweg en de Asingastraat stonden huizen. Dit buurtje lag toen geheel geïsoleerd van de rest van het dorp en bestond uit een kroeg en een aantal arbeidershuisjes.

    Als we de kaart van 1832 vergelijken met de kaart van 1909, dan vallen een aantal zaken op. Ten eerste is de Leensterweg tussen de Noorderstraat en de Singel aan de noordkant bebouwd geraakt. De Singel was lange tijd de toegangsweg voor de borg Asinga. Een speciale vergunning was nodig om gebruik van deze singel te mogen maken. Na de afbraak werd de weg openbaar, en is het een belangrijke ontsluitingsweg naar Niekerk geworden.47 Zowel langs de Leensterweg en de Elensterweg zijn een aantal villa’s verschenen. Ook werd er een nieuwe begraafplaats aangelegd ten noorden van de Leensterweg. De bebouwing langs de Singel is op drie punten verder uitgebreid: direct ten zuiden van de kruising met de Asingastraat, tegenover de voormalige Asingaborg en ter hoogte van de Ulrummertil werden woningen gebouwd. Vanaf de brug tot aan Snakkeburen heeft het weiland plaatsgemaakt voor een kartonfabriek (1873) en een aantal kleine huisjes langs de trekweg.

    De belangrijkste veranderingen tussen 1909 en 1932 hebben zich voorgedaan aan de noordkant van het dorp. In deze jaren is het spoor aangelegd, en daarmee samenhangend ook de Spoorstraat en de Stationsstraat. Op de kruising van beide wegen werd het station gebouwd. Langs de trekweg is de fabriek verdwenen, terwijl de bebouwing langs de Singel juist verder is uitgebreid. De oorspronkelijke verbinding tussen de voormalige Asingaborg en de Marktstraat bestond rond 1932 niet meer. In plaats daarvan was het borgterrein vanaf toen via de Trekweg te bereiken.

    In de jaren tot 1953 werden de onverharde wegen in de kern van het dorp verhard en is de spoorbaan opgeruimd, terwijl aan weerszijden van het stationsgebouw nieuwe huizen werden gebouwd. De trekvaart ter hoogte van Snakkeburen werd deels gedempt.

    Gebouwen, wegen en waterwegen omstreeks 1832 geprojecteerd op een luchtfoto van nu.

    Gebouwen, wegen en waterwegen omstreeks 1832 geprojecteerd op een luchtfoto van nu.

    Grote veranderingen vonden plaats tussen 1953 en 1961. In deze periode werden er vooral ten oosten van de kern nieuwe straten aangelegd en huizen gebouwd. De leegte tussen de Leensterweg en het voormalige borgterrein raakte deels opgevuld. De Klaas Luidensstraat, de J.H. Mansholtlaan en de Borgweg zorgden voor een nieuwe verbinding tussen de Schapenweg en de Singel. De Doctor Schönveldweg verdeelde de open ruimte tussen de J.H.Mansholtlaan en de Singel in twee blokken, die in de jaren daarna volledig bebouwd raakten. In deze jaren werd teven de N361 aangelegd en werd er een ruilverkaveling doorgevoerd, waardoor er ten noorden van Ulrum een aantal wegen van plaats veranderden, verbreed en verhard werden. Een stuk van de Trekvaart bij de Louten werd gedempt.

    Eind jaren ‘60 vonden er weer grote veranderingen plaats ten noorden van de Noorderstraat. Door de aanleg van de Vlasserij, de Vlasserlaan, de Akkerstraat en de Lijnbaan ontstonden hier nieuwe wijken op voormalige akkergrond. De Vlasserij en de Vlasserlaan zijn vernoemd naar een vlasfabriekje dat hier tussen 1860 en 1924 was te vinden. Het fabriekje werd eerst op paardenkracht aangedreven. Later werd overgegaan om stoomkracht. Ook hadden veel Ulrummers hier vroeger een volkstuintje. In de jaren ’80 werd een begin gemaakt met de bouw van de wijk Buitenlust, vernoemd naar een café dat hier lange tijd heeft gestaan langs de kruising tussen de Singel en de Leensterweg.

    Deze afbeelding maakt duidelijk dat de meeste huizen in Ulrum bewoond werden door arbeiders en landbouwers, maar dat er daarnaast ook ruimte was voor andere beroepen: bakkers, molenaars, schippers, kuipers, twee kasteleins, een rietdekker, een dokter, kleermakers, knechten, koopmannen en koopvrouwen, wevers, smeden, ververs, boden, stelmakers, timmermannen, schoenmakers, dagloners, slagers, een veldwachter en een horlogemaker.

    Deze afbeelding maakt duidelijk dat de meeste huizen in Ulrum bewoond werden door arbeiders en landbouwers, maar dat er daarnaast ook ruimte was voor andere beroepen: bakkers, molenaars, schippers, kuipers, twee kasteleins, een rietdekker, een dokter, kleermakers, knechten, koopmannen en koopvrouwen, wevers, smeden, ververs, boden, stelmakers, timmermannen, schoenmakers, dagloners, slagers, een veldwachter en een horlogemaker.

    Ambacht en nijverheid in Ulrum

    Uit de doopboeken van Ulrum valt op te maken dat er rond 1700 tal van Ulrummers buiten de agrarische sector hun geld verdienden als bijvoorbeeld chirurgijn, stelmaker, timmerman, molenaar, voerman, kalkbrander, herbergier, schoolmeester, smid, trompetter, kuiper, wedman of predikant. Rond 1832 zien we een dergelijke verscheidenheid aan beroepen, en wordt ook duidelijk waar in het dorp ze woonden en werkten. Er woonden toen zo’n 950 mensen in het dorp. Eén van de Ulrummers die zijn kost buiten het agrarisch bedrijf verdiende, was onderwijzer Albert Jans Buiringe. Hij werd op 10 december 1796 geboren in Ulrum als zoon van een onderwijzer uit Peize. In 1819 treedt hij in de voetsporen van zijn vader en wordt onderwijzer in Schouwerzijl. In het jaar daarop wordt hij ook in Ulrum benoemd, niet alleen als onderwijzer maar ook als organist, voorlezer en koster. In die functie moest hij driemaal daags de klok luiden. Albert Jans schetst ons een mooi beeld van het Ulrum van 1828. In dat jaar moest hij namelijk een rapport invullen ter verbetering van het lager onderwijs, waarin hij onder andere schrijft dat Ulrum beschikte over een pelmolen, een roggemolen, een boekweitmolen, twee leerlooierijen, vier weverijen, drie broodbakkerijen en drie ijzersmederijen. Naast de beroepen die hierboven al zijn genoemd waren er volgens Albert Jans nog tappers, metselaars en glazenmakers in Ulrum te vinden.

    groet uit ulrumOver het karakter van de Ulrummers weet hij het volgende te melden: ”Het karakter van Ulrums ingezetenen is over het geheel genomen, bedaard. Deftig, ernstig, toegevend, eensgezind en gaarne vergevende, wars van hoogmoed en overtollige pracht, dult geen dronkenschap noch overdrevenen heerschappij; de leefwijze is zeer gematigd. De tijd van opstaan bij de landman, gewoonlijk 4 uren des morgens, de handwerklieden te vijf uren en vroeger naarmate hunner bezigheden. Het ontbijt wordt bij den landman des winters de zeven uren en bij den dorpbewoner te acht uren gehouden. Het middageten te twaalf uren, het avondeten te zes uren, den handelswerkman te zeven uren, de boeren bij den winter te vijf uren. Het naar bed gaan bij den zomer des avonds te negen a tien uren, des winters acht a negen uren. Naast arbeid was er ook ruimte voor vrije tijd. Men ging graag naar de kermis, harddraverijen en veilingen van roerende goederen. Als men ’s avonds een bezoek aan elkaar bracht, werd er tussen zeven en acht koffie of chocolademelk bij elkaar gedronken en daarna een brandewijn met suiker. Na het roken van een pijp (uitsluitend door mannen) ging men tussen elf en twaalf weer huiswaarts.48

    In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam er een grote werkverschaffer bij. In 1873 werd gestart met de bouw van een strokartonfabriek aan de trekvaart. De fabriek met de naam “Ceres” verschafte werk aan honderd mensen, en was met twee schoorstenen van 10 en 33 meter hoog een aantal jaren beeldbepalend voor het zuidelijke dorpsaanzicht. De productie en de kwaliteit van het karton viel tegen, en de hele onderneming bleek uiteindelijk niet rendabel. De oprichters van de fabriek verkochten de fabriek in 1900 door aan een ondernemer uit Pekela, maar ook hij slaagde er niet in om de productie te verhogen. In 1916 werd de fabriek afgebroken.

     

    Verder lezen

    Boringen in Ulrum – De dikte van Ulrum

    Natuurlijk landschap
    BRINKKEMPER, O. (2009). De Mieden. Een landschap in de Noordelijke Friese Wouden. Utrecht.
    CULTUURTECHNISCHE DIENST VAN HET MINISTERIE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ (1961). Rapport betreffende de ruilverkaveling van gronden gelegen in de gemeenten Kloosterburen, Leens en Ulrum, genaamd ruilverkaveling ”Zwintocht”. Wageningen.
    STIBOKA (1957). Rapport betreffende de bodemgesteldheid van het ruilverkavelingsobject Zwintocht. Wageningen.
    STIBOKA (1973). Bodemkaart van Nederland. Schaal 1:50.000. Blad 7 West Groningen, Stichting voor Bodemkartering. Wageningen.
    VOS, A.M. (1982). Integraal structuurplan noorden des lands. Regionaal milieu-onderzoek. Groningen.
    Vos, P. & S. DE VRIES (2013). 2e generatie palaeogeografische kaarten van Nederland (versie 2.0). Deltares, Utrecht. Op 28-04-2015 gedownload van www.archeologieinnederland.nl
    http://landschapsgeschiedenis.nl/deelgebieden/7-De_Marne.html

    Dijken, polders en (water)wegen
    CULTUURTECHNISCHE DIENST VAN HET MINISTERIE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ (1961). Rapport betreffende de ruilverkaveling van gronden gelegen in de gemeenten Kloosterburen, Leens en Ulrum, genaamd ruilverkaveling ”Zwintocht”. Wageningen
    FEITH, J.A. (1901).Catalogus der inventarissen van de archieven der voormalige zijlvestenijen en dijkrechten in de provincie Groningen, meerendeels gedeponeerd in het Rijksarchief te Groningen. Groningen
    GOTTSCHALK, M.K. (1975). Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland III. Assen.
    HEMPENIUS, A.L. & C.TROMP (1994). Inventaris van archieven van zijlvesten en dijkrechten in het Rijksarchief in Groningen en bij het waterschap Hunsingo. Groningen.
    IEST, H. e.a (1991). Ulrum: Gemeentebeschrijving. Groningen.
    NOORD, P. (1998). De spoorlijn Winsum-Zoutkamp. In: Infobulletin Winshem In Infobulletin Winshem, Vol. 3, No. 3 (dec. 1998), p. 8-10.
    NOORD, P. (2001). De paardentram van de Tramweg-maatschappij Winsum-Ulrum. In: Infobulletin Winshem In Infobulletin Winshem, Vol. 6, No. 2 (jun. 2001).
    REINDERS, R. e.a. (2008) Trekveren in de provincie Groningen. Groningen.
    VEENSTRA T. & A.L. HEMPENIUS (1994). Hunsingo 1856-1994. Onderdendam.
    VOS, P. (2006). Toelichting bij de nieuwe paleogeografische kaarten van Nederland.
    VOS, P. & S. DE VRIES (2013). 2e generatie palaeogeografische kaarten van Nederland (versie 2.0). Deltares, Utrecht. Op 28-04-2015 gedownload van www.archeologieinnederland.nl

    Wonen en werken in de nieuwe tijd (1500-heden)
    BANGA e.a. (2004). Over wegen in De Marne. Groningen.
    FORMSMA e.a (1973). De ommelander borgen en steenhuizen. Groningen.
    NOORDHUIS-VAN ’T LAND (1986) Oud nieuws van de kerk te Ulrum. In: Bulletin van de Historische Kring “De Marne” Bulletin van de Historische Kring “De Marne” Vol. 9, No. 1-2 (1986), p. 3-13.
    RUSSCHEN, J. (2001). De Marne. Land van dijken en wierden. Groningen.
    DE VRIES, W. (1946) Groninger plaatsnamen. Groningen.

    1 J. PH. De Monté Ver Loren 1948.
    2 Zijlma e.a. 1971.
    3 J. PH. De Monté Ver Loren 1948.
    4 De Vries 1946.
    5 Brinkkemper 2009, 37.
    6 Dinoloket.
    7 Stiboka 1973, 43.
    8 Knottnerus, landschapsgeschiedenis.nl.
    9 Knottnerus, landschapsgeschiedenis.nl.
    10 Knottnerus, landschapsgeschiedenis.nl.
    11 Knottnerus, landschapsgeschiedenis.nl.
    12 Stiboka 1957.
    13 Stiboka 1973
    14 Stiboka 1957.
    15 Stiboka 1957.
    16 Stiboka 1957.

    17 Boersma 1977.
    18 Knol 1993.

    19 Vos & de Vries 2013.
    20 Knottnerus, www.landschapsgeschiedenis.nl.
    21 Vos 2006, 10.
    22 Gottschalk 1975, 373, deel III.
    23 Hempenius & Tromp 1994, 414.
    24 Feith 1901.
    25 Hempenius & Tromp 1994, 414.
    26 Stukken betreffende het plan tot graven van het trekdiep tussen Leens en Ulrum door de provincie, 1770/1771; met extract-resolutie van de Staten van Stad en Lande d.d. 31 aug. 1772. Archief Houwerzijlvest. Toegang 2750.
    27 Zie archief Houwerzijlvest, toegang 2750. Register van uitgaande stukken, 1837 – 1856.
    28 Veenstra & Hempenius 1994, 151
    29 Van der Iest e.a. 1991.
    30 Reinder Reinders e.a. 2008.
    31 Stukken betreffende het plan tot graven van het trekdiep tussen Leens en Ulrum door de provincie, 1770/1771; met extract-resolutie van de Staten van Stad en Lande d.d. 31 aug. 1772. Archief Houwerzijlvest. Toegang 2750.
    32 Stukken betreffende het plan tot graven van het trekdiep tussen Leens en Ulrum door de provincie, 1770/1771; met extract-resolutie van de Staten van Stad en Lande d.d. 31 aug. 1772. Archief Houwerzijlvest. Toegang 2750.
    33 Van Edzard’ Huysman 1660.
    34 Van der Iest e.a. 1991.
    35 Noord 2001.
    36 Noord 1998.
    37 Ministerie van Landbouw en visserij 1961.

    38 Russchen 2001, 68.
    39 De Vries 1946, 130,131.
    40 Formsma et al. 1973, 427.
    41 Formsma et al. 1973, 427.
    42 Formsma et al. 1973, 428.
    43 Formsma et al. 1973, 428.
    44 Formsma et al. 1973, 432.
    45 Formsma et al. 1973. 432.
    46 Noordhuis-van ’t land, 1986.
    47 Banga e.a. 2004.
    48 Bulletin van de Historische kring “De Marne”, 1987
    49 Demannenvandestrokarton.nl

    Ontdek historisch Ulrum

    Terpdorpen in Friesland

    Hallum
    Firdgum
    Wijnaldum

    Wierdedorpen in Groningen

    Ulrum
    Godlinze
    Warffum

    Aanpak in Ulrum

    Ieder terp- en wierdedorp heeft zijn eigen verhaal. Bewoners, lokale (historische) verenigingen, ondernemers en wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen halen dat verhaal gezamenlijk boven water. Om uiteindelijk te bepalen wat er nodig is om de karakteristieke elementen en structuren op een verantwoorde en duurzame manier te herstellen, te beheren en/of te ontwikkelen.

    Ulrum is het eerste Groningse dorp waar het project van start ging. Eind 2014 vonden in de dubbelwierde de eerste vergaderingen van de werkgroep plaats.


    Meer over dorpsaanpak >