Verhaal Warffum

Lees hier het verhaal van Warffum. U ziet dat het steeds vollediger wordt. Dit dankzij onderzoek waarbij wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen samenwerken met bewoners, ondernemers en lokale (historische) verenigingen. Ook u kunt meedoen. Samen haalt u het verhaal boven water, dat daarna wordt ingezet voor herstel, beheer en ontwikkeling in uw dorp.

Snel naar

  • Natuurlijk landschap
  • Na 1500
  • Verhaal Warffum

    Klik op een afbeelding om deze te vergroten. 

    Het wierdenlandschap van Warffum

    Het dorp Warffum ligt zo’n 25 kilometer ten noorden van de stad Groningen in een landbouwgebied dat van oudsher het “Hoogeland” wordt genoemd. Met ruim 2400 inwoners is het een groot dorp. De historische kern is gelegen op een wierde met een oppervlakte van zo’n 12 hectare. Daarmee is het de grootste wierde van Nederland. Het straatpatroon kenmerkt zich door een aantal parallelle straten die haaks op de kwelderwal zijn georiënteerd, waaronder een aantal zeer smalle kerkepaden. Dit fijnmazige stratenpatroon geeft het dorp een bijzonder karakter. De oudste schriftelijke vermelding van Warffum vinden we in de levensbeschrijving van de missionaris Liudger (744-809).1 Vermoedelijk werd de wierde een paar honderd jaar daarvoor al bewoond.

    Het verhaal van Warffum bestrijkt vele eeuwen. Nadat de kwelderwallen hoog genoeg waren opgeslibd, werd het landschap aantrekkelijk voor mensen die op de natuurlijke wallen wierden opwierpen om op te wonen. Vanaf toen was er sprake van een continu samenspel tussen de mensen en de natuur, waarbij de bewoners in de daaropvolgende eeuwen steeds meer grip kregen op het landschap. Er werden greppels en sloten gegraven, natuurlijke waterlopen gekanaliseerd en dijken opgeworpen, zodat men op den duur niet meer uitsluitend op de wierden hoefde te wonen. Ook de lager gelegen delen van het landschap werden in gebruik genomen. Daarvoor was flink wat organisatie nodig. Ten zuidoosten van de dorpswierde werd een klooster gesticht dat uitgroeide tot één van de grootste johannieter commanderijen van Nederland. Het klooster had veel grond en verschillende boerderijen rondom Warffum in bezit. Vermoedelijk heeft dit klooster een belangrijke rol gespeeld bij het droogleggen van de kleddernatte wildernis ten zuiden van het dorp.

    De buitendijkse gebieden ten noorden van Warffum werden vanaf het eerste uur gebruikt als weiland. Na inpolderingen in de 18de en 19de eeuw maakten de weilanden plaats voor vruchtbare akkers. Met name door de bloeiende akkerbouw kon Warffum in de 19de en 20ste eeuw uitgroeien tot een groot dorp met vele voorzieningen. De welvaart van die periode wordt onder andere weerspiegeld door de vele sierlijke villa’s, veelal ontworpen in de stijl van de Amsterdamse School langs de Wadwerderweg en de N363. De ontwikkeling die het dorp en het landschap rondom Warffum in de afgelopen honderden jaren heeft doorgemaakt zullen aan de hand van vier thema’s worden behandeld. Deze thema’s zijn als volgt omschreven:

    1. Het natuurlijke landschap;
    2. De wierden in het dorpsgebied van Warffum;
    3. Van een open kwelderlandschap naar een bedijkt polderlandschap
    4. Wonen en werken in de Nieuwe Tijd (1500-heden).

    Landschap Warffum

    Landschap Warffum

    Het natuurlijke landschap

    Het schiereiland van Warffum

    Daar waar nu de uitgestrekte dorpswierde van Warffum ligt in een decor van akkers en weilanden, glinsterde ooit het water van een zee die aan het einde van de laatste ijstijd (110.000 tot 12.000 jaar geleden) langzaam oprukte vanuit het noorden. In deze lange koude periode was er een zandlandschap ontstaan doordat stevige poolwinden grote hoeveelheden zand hadden uitgestrooid in een bevroren en boomloze wereld. Dit zand was afkomstig uit het toen nog droge Noordzeebekken. In een tijdsbestek van enkele duizenden jaren na deze ijstijd veranderde het landschap steeds weer van aanzien door toedoen van natuurlijke processen. Vanaf 600 v. Chr. ging de mens zich in toenemende mate met het landschap bemoeien door het graven van greppels en sloten en het opwerpen van wierden.

    1-5500 v chr

    5500 v Chr

    De transformatie van een zandlandschap naar een getijdelandschap met kwelders en veenmoerassen tussen de verschillende geulen werd in gang gezet door klimaatsveranderingen. Door stijgende temperaturen begonnen de ijskappen ter hoogte van Denemarken en ten noorden daarvan te smelten met als gevolg een stijging van de zeespiegel en het grondwaterpeil. Het landschap werd vochtiger, waardoor het afgestorven groen geconserveerd bleef in een nat milieu dat door grondwater werd gevoed. Hierdoor kon er op sommige plekken een flink pakket veen tot ontwikkeling komen. Het laagveenmoeras aan de randen van de dalen ontwikkelde zich op de hogere zandruggen tot een hoogveenpakket dat enkel nog door regenwater werd gevoed.

    De oprukkende zee trad rond 5500 v. Chr. de laagste delen van het tegenwoordige Hogeland binnen via de dalsystemen van de latere Hunze en Fivelboezem2. De geulen raakten opgevuld met metersdikke pakketten klei en wadzand. Het veen dat zich langs de randen van deze dalen had gevormd, werd weggespoeld of raakte afgedekt door maritieme sedimenten. Plaatselijk kwamen kwelders tot ontwikkeling. De pleistocene zandgrond waarop het veen tot ontwikkeling kwam en vervolgens werd afgedekt door klei is op een maximale diepte van 12 meter beneden NAP terug te vinden.3 Een paleografische reconstructie van die periode laat zien dat net ten westen van Warffum een langgerekte zandrug in het verlengde van de Hondsrug lag. Deze hoger gelegen keileemopduiking, het zogenaamde Hoog van Winsum, onderscheidde zich landschappelijk als bosrijke omgeving van de omliggende kwelders en rietmoerassen.4 Op dezelfde reconstructie zien we dat het zandlandschap ten zuiden van het huidige Warffum toen nog niet met veen en klei was bedekt. Naar het noorden toe was sprake van een veengordel met daarachter kwelders, die van tijd tot tijd overspoeld raakten door opgestuwd water vanuit het daarachter gelegen waddengebied.

    2-3800 v chr

    3800 v chr



    De geulen ten westen en ten oosten van het “hoog van Winsum” breidden zich tussen 5500 v.Chr. en 3800 v. Chr. verder uit. De insnijdende slenken creëerden een schiereiland uit de hogere zandgronden tussen Sauwerd en den Andel. In de luwte daarvan ontstond een veenmoeras dat werd omzoomd door kwelders. Rondom dit schiereiland was sprake van een getijdenzone, vergelijkbaar met het tegenwoordige wad.

    3-1500 v chr

    1500 v chr

    Het schiereiland was rond 1500 v. Chr. nog steeds als zodanig herkenbaar, maar er hebben zich een aantal wijzigingen voorgedaan ten opzichte van het vorige beeld. De hoger gelegen zandrug raakte na 3800 v. Chr. bedekt met klei. Rond 1500 v. Chr. was er bovenop het kleipakket bovendien een uitgestrekt (hoog)veenmoeras ontstaan dat werd omzoomd door een brede kwelderzone met daarachter een getijdenlandschap.

    De eerste kwelderwal ontstond omstreeks 500 v. Chr. langs de westrand van het verdronken keileemplateau. Ook aan de oostzijde van het schiereiland was sprake van een kwelderwal. Door de vorming van kwelderwallen langs de grote getijdegeulen ontstond in het midden een kwelderbekken met een dusdanig slechte afvoer dat zich hier op den duur veen begon te vormen. In deze periode werden de kwelders in gebruik genomen door mensen die per schip vanuit de Duitse rivierdelta’s en later ook vanuit de hoger gelegen Drentse zandgronden hun heil in het jonge kwelderlandschap zochten5 Zij maakten in eerste instantie vermoedelijk seizoensgebonden gebruik van de zandige kwelderwallen, die door periodieke overstromingen van de kwelders tot stand waren gekomen. Hierbij werden de zandige deeltjes die via het zeewater van elders werden meegevoerd langs de kust afgezet, terwijl de kleideeltjes daarachter tot bezinking kwamen.

    4-500 v chr

    500 v chr

    6-800 n chr

    800 n chr

    De oudste nederzettingen van het gebied zijn terug te vinden op de kwelderwallen aan weerszijden van het voormalige keileemplateau langs de oevers van de Hunze- en Fivelboezem. Warffum ligt als het ware op de kop van deze kwelderwalboog. Op de westelijke kwelderwal zijn de dorpen Baflo en Rasquert tot stand gekomen, terwijl de oostelijke kwelderwal plaats bood voor de wierden van Middelstum, Kantens, Rottum en Usquert. De oorspronkelijke kwelderwal waarop Warffum tot ontwikkeling kwam, breidde zich in de eerste honderden jaren na Christus verder uit naar het oosten, zodat er rond 800 n. Chr. een haakvormige kwelderwal was ontstaan met daarop de wierde van Uithuizen. Twee volgende kwelderwallen ontstonden achter Uithuizermeeden, terwijl een vierde wal tot aan het huidige Roodeschool reikte.6

    5-100 n chr

    100 n chr

    Tijdens de Vroege Middeleeuwen was van een uitgebreid centraal gelegen veenmoeras geen sprake meer, doordat het zeewater grote delen daarvan had opgeruimd en er klei voor in de plaats had neergelegd. Het laaggelegen terrein achter de kwelderwallen waar voornamelijk stugge klei werd afgezet, is tegenwoordig nog herkenbaar als een open landschap. In deze zogenaamde Delthelaagte zijn geen woonkernen ontstaan; de boerenerven liggen er verspreid in het landschap. Enkele woud-toponiemen zoals  “Rode Wold” en het “Stitswerderwold” doen vermoeden dat hier in de Vroege Middeleeuwen of zelfs eerder nog een moerassig gebied lag. Dat moeras moet door   menselijke activiteiten deels zijn ontwaterd, waardoor  een langzame verlaging van het maaiveld plaats vond. Zo werd het gebied extra kwetsbaar tijdens overstromingen.

    7-Grond rondom Warffum

    Op de bodemkaart valt op dat de bodem in de zuidelijke punt van het dorpsgebied bestaat uit knipklei. Dit is een stugge grondsoort die is ontstaan doordat het gebied lange tijd niet goed ontwaterd werd en daardoor vaak onder water heeft gestaan.

    De knipklei die er vervolgens in de Vroege Middeleeuwen werd afgezet was afkomstig vanuit een regelmatig buiten zijn oevers tredende geul die door het zuidelijke dorpsgebied liep. Restanten van deze geul zijn op de hoogtekaart nog duidelijk waar te nemen. Het toponiem “wold” verwijst in bredere zin naar “wildernis”. Deze wildernis kan dus ook bestaan hebben uit drassige knipkleigronden die van tijd tot tijd onder water stonden.
    Behalve de kwelderwal waarop de dorpswierde en de Oosterwierde zijn opgeworpen, tekent er zich nog een duidelijke hogere rug af direct ten zuiden van het dorp. Deze hoogte zou geïnterpreteerd kunnen worden als een inversierug. Dat wil zeggen dat er ter plaatse van de iets hogere gronden vroeger een geul heeft gestroomd, die is dichtgeslibd met zandig materiaal. Op een geringe afstand van deze geul werd klei afgezet. Door klink van de kleigronden is het maaiveld rondom de dichtgeslibde geul lager komen te liggen, zodat de zandige bedding van de geul uiteindelijk als hogere rug in het landschap zichtbaar werd. Wanneer deze geul precies is dichtgeslibd is lastig te zeggen. Mogelijk was er ten tijde van de eerste wierdebewoners nog sprake van een open vaarverbinding naar zee en naar het achterland. De ligging van beide wierden aan weerszijden van deze toen nog bevaarbare geul valt dan goed te begrijpen.

    8-Inversierug

    Op deze kaart zijn de voormalige geulen ingetekend op basis van patronen die op de hoogtekaart zichtbaar zijn. De hogere ligging ten zuiden van de dorpswierde kan mogelijk worden verklaard worden als inversierug.

    De hogere ligging van deze voormalige geul is bij de toenmalige bewoners van het gebied niet onopgemerkt gebleven. Veel boerderijen in het buitengebied zijn op deze rug terug te vinden. Ook het Warffumerklooster en de Warffumerborg zijn hier destijds gebouwd. De ligging van de voormalige geulen is zeer schetsmatig en onder voorbehoud op de kaart gezet op basis van patronen op de hoogtekaart.

    De wierden in het dorpsgebied van Warffum

    De verkaveling ter hoogte van het oude cultuurland bovenop de kwelderwal en ter hoogte van de inversierug vertoont een wat grilliger en kleinschaliger patroon dan de verkaveling ten zuiden hiervan. Het landschap rondom de dorpswierde werd in cultuur gebracht door de eerste bewoners van de kwelderwal, waarbij vooral gebruik werd gemaakt van al bestaande geulen en prielen voor afwatering. Wanneer dit precies is geweest in niet geheel duidelijk, maar de vrij regelmatige opbouw van het dorp doet vermoeden dat de kwelder ter hoogte van Warffum later bewoond raakte dan de radiair verkavelde wierden van Baflo en Rasquert. Deze laatstgenoemde wierden waren al rond het begin van de jaartelling bewoond.7 In de vier eeuwen daarna werd ook de kwelderwal ter hoogte van het huidige Warffum en het komgebied ten zuiden daarvan begaanbaar en bewoonbaar.8

    In oude goederenregisters van de Duitse abdijen Fulda en Werden uit de vroege 11de eeuw worden voor Warffum in totaal dertien mannen vermeld. Dat waren Gelduff, Sigerd, Menko, Tado, Menulf, Wigerd, Gelako, Godescalc, Ato, Tiazo, Tetika, Poppo en Renbrund.9 Vrijwel zeker zijn dit de namen van de boeren die een erf beheerden dat van een van beide abdijen was, of waar deze abdijen bepaalde rechten over bezaten. Elk van hen betaalde jaarlijks een vast bedrag (tijns) wanneer een vertegenwoordiger van deze grootgrondbezitters per schip of over land langs kwam. De abdij Werden lag vlakbij Essen aan het riviertje de Ruhr. De abdij Fulda lag in Midden-Duitsland, zo’n 500 kilometer van Warffum.

    Dit verhaal wordt nog aangevuld

    Van een open kwelderlandschap naar een bedijkt polderlandschap

    De Oude Dijk

    De Oude Dijk

    De Oude Dijk was de eerste zeewering die de Groninger kust in de 12de eeuw afsloot vanaf Hornhuizen tot Uithuizermeden. Deze voormalige zeewering is ter hoogte van de kruising Oudendijk-Noordpolderweg op een aantal plaatsen nog duidelijk waarneembaar en daardoor beeldbepalend voor het dorp. Hier grazen nog altijd schapen op de dijk. De dijk werd aangelegd op een hoogte van ongeveer 1,5 meter +NAP. Daarna is de dijk nog enkele malen opgehoogd van 2,2 naar 2,7 tot 3,5 meter +NAP. De precieze ouderdom van dit dijklichaam is niet bekend. Wel weten we dat er tijdens de dijkaanleg vermoedelijk gebruik is gemaakt van paardentractie, omdat er hoefijzers “van een vreemd en oud maaksel” in de dijk zijn aangetroffen, samen met een aantal oude munten. Eén van deze munten betrof een oude penning met daarop een Christusbeeld met in zijn linkerhand een kruis, terwijl er uit zijn rechterhand bloed stroomt.10 Vermoedelijk zijn de werkzaamheden in de 12de eeuw door de toenmalige boeren op de verschillende wierden langs de kust uitgevoerd, al dan niet aangestuurd door een lokale elite.

    Overstromingen
    De knipklei in de ondergrond in het zuidelijke deel van het dorpsgebied wijst op een landschap dat van tijd tot tijd geconfronteerd werd met overstromingen. Bekende overstromingen in het gebied zijn de Sint Julianavloed van 1164, de Sint Marcellusvloed van 1219, de Allerheiligenvloed in 1570, de Sint-Maartensvloed van 1686 en de kerstvloed van 1717. Na iedere overstroming bleven er kleiige deeltjes achter, waarbij de lichtste deeltjes (daar ontstonden de zwaarste kleigronden) bezonken in de delen waar het water de minste stroming had en het langst bleef staan.

    De kwetsbare lagere delen in het zuidelijke deel van het landschap zijn mogelijk door toedoen van menselijke activiteit ontstaan door veenontginningen. Het is niet ondenkbaar dat er in dit deel van het dorpsgebied veenontginningen hebben plaatsgevonden, waardoor de bodem hier is gedaald, en het landschap kwetsbaarder werd tijdens overstromingen. In dat geval zouden er nog vroegmiddeleeuwse bewoningssporen onder het kleidek aanwezig kunnen zijn. Concrete aanwijzingen hiervoor zijn tot nu toe niet gevonden, mede ook omdat dit gebied nog nauwelijks onderzocht is. In vergelijkbare landschappen in Friesland zijn wel sporen van vroegmiddeleeuwse activiteiten aangetroffen in de grenszone tussen klei en veen.11

    Overstromingen zorgden vanaf 400 na Chr. voor een natte wildernis in de lagere delen van het landschap ten zuiden van de dorpswierde. Oorspronkelijk waterde het gebied af richting zee via natuurlijke geulen, maar door toenemende opslibbing van de kwelders na de aanleg van de Oude Dijk was afwatering richting het zuiden eerder gewenst, en moesten er dus nieuwe afwateringssloten gegraven worden. Ervan uitgaande dat Warffum vanaf omstreeks 1323 deel uitmaakte van het Winsumer zijlvest, is de afwatering in ieder geval al bijna 700 jaar naar het zuiden gericht geweest. Er werd toen namelijk via gegraven sloten of gekanaliseerde geulen afgewaterd op het Winsumerdiep.12 Het Winsumerdiep –oorspronkelijk Delve of Deel genoemd- is vermoedelijk aan het einde van de 10de eeuw gegraven en stond aanvankelijk aan twee kanten in open verbinding met de zee.13

    Voorbeelden van gegraven afwateringskanalen of gekanaliseerde natuurlijke stroompjes zijn de Oude Weer, de Oude Delthe en het Warfummermaar. Het graven van de Oude Weer en de Oude Delthe kan samenhangen met een vroege inpoldering van dit gebied, gelet op de rechthoekige vormen in de verkaveling die direct ten zuiden van de kwelderwal tussen de Oude Weer en de Oude Delthe zijn ontstaan. De geul die tijdens deze inpoldering werd afgedamd is op de AHN en in de huidige verkaveling nog deels terug te vinden. De naam Oude Weer zou dus kunnen verwijzen naar een dam tegen het zeewater dat via deze geul eertijds toegang had tot het zuidelijke dorpsgebied van Warffum. De hoogteverschillen aan weerszijden van de Oude Weer lijken ook in de richting te wijzen van een afdamming, aangezien de geul ten westen van de Oude Weer minder diep ligt en dus verder is dichtgeslibd, terwijl de geul ten oosten van de Oude Weer nog duidelijk is waar te nemen. Daarnaast is er op de hoogtekaart een dijklichaam te zien, met direct daarachter een ronde plas, wellicht een doorbraakkolk. De rechte dijkvlakken onder Warffum en Usquert doen denken aan landmeterswerk, een methode die niet voor de 13de of 14de eeuw werd toegepast.14 Mogelijk heeft het Warffummer klooster een rol gespeeld bij het aanleggen van de waterstaatskundige werken.

    Het klooster
    9-Klooster WarffumDe oorsprong van de johannieter kloosterorde, waar ook het klooster van Warffum toe behoorde, ligt in Jeruzalem. Hier werd in het midden van de 11de eeuw een hospitaal gesticht door Italiaanse kooplieden. In 1099 namen de hospitaalbroeders en –zusters de verpleging van gewonde kruisvaarders op zich die onder Godfried van Bouillon hadden gestreden voor een Christelijk Jeruzalem. Godfried was hiervoor erg dankbaar, en schonk de broeders en zusters van het hospitaal een ridderhofstede in de heilige stad. Eerst bestond de orde alleen uit geestelijken, maar later traden er ook ridders toe tot de orde van de johannieters. Zij hadden als taak het bestrijden van ongelovigen.15 De ordeleden werden in drie rangen of klassen verdeeld: de ridders vervulden de militaire taak; de priesters of kapelaans vervulden de zuiver geestelijke en priesterlijke functies, en de dienende broeders hadden de zorg voor de zieken, deden huishoudelijk werk en dienden als schildknaap voor de ridders. Ook waren er johannieter zusters, die zich bezig hielden met de ziekenzorg.16

    Vanuit Jeruzalem hebben de johannieters zich over grote delen van Europa verspreid. De grootmeester stond aan het hoofd van de johannieter orde en werd voor het leven benoemd. Hij stond op één lijn met de regerende vorsten.17 De orde was verdeeld in verschillende linguae (tongen), die op hun beurt weer waren onderverdeeld in groot-prioraten. Een groot prioraat bestond uit verschillende camerae of balijen. Daaronder bevonden zich de commanderijen, onder leiding van een commandeur.18 Het woord ‘commanderij’ is afgeleid van het Latijnse woord ‘commendare’, dat toevertrouwen betekent.19 In de Ommelanden werden er vijf van deze commanderijen gesticht: In Warffum, Wijtwerd, Oosterwierum, Oosterwijtwerd en nabij Finsterwolde (Goldhoorn).20

    Bewoners
    Het Warffumerklooster wordt voor het eerst genoemd in een bron uit 1284 (Ostfriesisches Urkundenbuch I), maar bestond toen vermoedelijk al geruime tijd. De betreffende bron maakt melding van een grondverkoping waarbij de bisschop van Münster landerijen nabij Winsum verkocht aan de commanderij van Steinfurt in het Duitse Bentheim. Het landgoed bij Winsum werd vervolgens een voorwerk van de commanderij Warffum. Uit een andere bron blijkt dat het klooster rond 1290 betrekkingen had met Hamburg.21 De vanouds gebruikelijke indeling van de johannieter kloosterbewoners in ridders, priesters, kapelaans en broeders en zuster ging voor de Groninger johannieterkloosters niet op. In een verslag uit het jaar 1495 worden als bewoners van het klooster te Warffum genoemd commandeur Rodulphus de Laege, twee kapelaans van de orde van Sint Johannes en ongeveer zestig nonnen die zich bezighielden met het lezen en zingen van canonieke getijdengebeden.

    Inhoud getijdenboek

    Getijdenboek

    Rond 1540 werd het klooster bewoond door vier priesters en tachtig nonnen, waarmee het Warffummerklooster voor zover bekend de grootste johannieter commanderij van het land was.22 Het klooster van Warffum was duidelijk een vrouwenklooster. De vele nonnen stonden in 1533 onder leiding van een priorin, die als hoofd van de commanderij werd beschouwd.23 Sierlijke bladzijden uit een canoniek getijdenboek dat destijds door de johannieterzusters uit Warffum is geschreven laten ons zien dat er in het klooster nonnen aanwezig waren die bedreven waren in het Latijn en zich toelegden op de letteren. Het getijdenboek is met de hand geschreven en bestaat uit 206 bladen perkament, ingebonden in een houten band. Zuster Aleidis Reineri heeft het geschreven op verzoek van zuster Christine Bruchters. Zij voltooide het werk op nieuwjaarsdag 1505. Later dat jaar voorzag Zuster Kennegundis het boek van versierde ornamenten.24

    Grafzerk van zuster Griete van Hoijtinghe

    Grafzerk van zuster Griete van Hoijtinghe

    Een belangrijke functie binnen een klooster was die van keldermeester of keldermeesteres. De persoon die deze taak uit moest voeren, was verantwoordelijk voor het onderhoud van alle gebouwen en de bevoorrading van het klooster en hield toezicht op de kloosterboerderijen (uithoven).25 Griete van Hoijtinghe ‘gewesene kelnersche in den convente van Warffum’ heeft deze taak in de nadagen van het klooster op haar genomen. Griete was afkomstig uit Zuidlaren. Zij stierf op 13 januari 1626, getuige een grafzerk op het kerkhof van Holwierde. Voor zover bekend is dit de enige overgebleven zerk van een voormalig johannieter non uit Warffum.26

    Grondbezit klooster Warffum rond 1540

    Grondbezit klooster Warffum rond 1540

    Bezit
    In de jaren na de stichting heeft het klooster veel grond weten te verwerven door schenkingen en aankopen. Telkens wanneer er iemand tot de orde toetrad en de kloostergelofte aflegde, werd het bezit van die persoon toegevoegd aan het klooster. Als ouders hun dochter als non lieten opnemen, betaalden zij naar vermogen een bruidsschat aan de commanderij.27 In 1595 kwam het totale grondbezit op zo’n 1.743 ha, waarvan 355 ha beschikbaar was voor eigen gebruikt (het corpusland). De overige gronden werden verhuurd en lagen verspreid in de dorpsgebieden van Usquert, Breede, Den Andel, Tinallinge, Baflo, Ranum, Obergum, Winsum, Stitswerd en Noorddijk.28 Daarnaast bezat het klooster nog 1000 grazen veen nabij het tegenwoordige Zuidlaarderveen en een aantal erven in Drenthe.29 De venen lagen vanaf de noordgrens van de marke Zuidlaren in een aaneengesloten stuk ter breedte van ongeveer 500 meter. Vanuit een voorwerk werd het gebied geëxploiteerd voor turfwinning. De hofmeester van het voorwerk stond per jaar 20 schuiten turf af aan het klooster en kreeg daar een som geld en drie mud bonen voor terug. Tevens voldeed hij op deze manier aan de pachtsom voor het landgebruik.30 Op de bovenstaande kaart is het grondbezit van het klooster Warffum afgebeeld met de hoogtekaart als ondergrond. In de stad Groningen bezat het klooster van Warffum een zogenaamd refugium binnen de stadsmuren van Groningen, waarbinnen de kloosterlingen konden schuilen in tijden van oorlog en geweld.31

    Opvallend is dat de meeste landerijen van het klooster op plekken zijn te vinden waar de bodemkwaliteit matig is. Een groot deel van het bezit ligt op knippige, laaggelegen, zware en dus moeilijk bewerkbare grond die in de winter vaak onder water kwamen te staan. Het grote aaneengesloten blok (nr. 1 op de kaart) lijkt zeer gunstig te liggen, maar er moet wel bij bedacht worden dat deze gronden rond 1540 nog niet bedijkt waren, en dus ’s winters ook regelmatig onder water hebben gestaan. Een verklaring voor het in bezit hebben van matige landbouwbodems lijkt voor de hand te liggen: Wanneer er grond geschonken werd, gaf men uiteraard niet de beste gronden weg. Eerder zal men de gronden met de minste kwaliteit het eerst van de hand hebben gedaan. Daarbij moet bedacht worden dat binnen veel kloostermuren vaak kennis aanwezig was op het gebied van waterstaatskundige zaken. Het is dus niet ondenkbaar dat het klooster Warffum een rol heeft gespeeld bij het verbeteren van de afwatering in het laaggelegen knipkleigebied door het graven van afwateringssloten. Gebieden dus die eerst werden geschonken of aangekocht en later verbeterd werden door pachtboeren, mogelijk aangestuurd door het klooster. De bedijkingen ten noorden van de Oude Dijk vonden plaats nadat het klooster haar deuren al had gesloten, en kunnen dus niet aan de kloosterlingen worden toegeschreven.

    Op dit fragment van een kaart uit 1683 staan het kloosterterrein en de Kloosterwierde bij Warffum afgebeeld. Ook is op deze kaart te zien dat er een voetpad lag tussen de wierde en het klooster. De kaart is getekend door Pieter Geerdts, en is voor de duidelijkheid ingekleurd.

    Op dit fragment van een kaart uit 1683 staan het kloosterterrein en de Kloosterwierde bij Warffum afgebeeld. Ook is op deze kaart te zien dat er een voetpad lag tussen de wierde en het klooster. De kaart is getekend door Pieter Geerdts, en is voor de duidelijkheid ingekleurd.

    Het zogenaamde corpusland (rond 1595 zo’n 355 ha) was voor eigen gebruik en lag direct rond de kloostergebouwen. Het bestond uit zowel akkerland, weiland en hooiland. De Oosterwierde of Kloosterwierde direct ten zuiden van de huidige spoorlijn behoorde ook tot het corpusland. Of hier vroeger gebouwen van het klooster hebben gestaan is niet bekend. Op de eigen akkers werd vooral gerst verbouwd voor het brouwen van bier.32 Daarnaast werd het gerst gebruikt om de runderen bij te voeren in de winter als er onvoldoende hooi beschikbaar was. Op de eigen weilanden stonden zo’n honderd runderen te grazen. Deze dieren leverden veel boter en kaas op, dat geheel door de kloosterbewoners zelf werd geconsumeerd.33 Broodgranen als rogge en tarwe werden niet op het eigen te zandige of te drassige land verbouwd, maar werd aangekocht voor een hoge prijs (zo’n 800 goudgulden per jaar) dat betaald werd vanuit de pachtopbrengsten.34 Een gedeelte van de verbouwde rogge op de zeven Drentse erven die het klooster in bezit had in Noordbarge, Noordlaren, Zeegse, Zeijen en Zuidlaren (3) werd als pacht afgestaan.35

    Fragment uit Verhandelingen over het Warffumerklooster

    Fragment uit “Verhandelingen over het Warffumerklooster, alsmede Warffum zelf” (Rijkens). In: Almanak ter bevordering van Kennis en Goeden Smaak, Leens 1835.

    Kloosterterrein 1832

    Kloosterterrein 1832

    Het kloostercomplex was te vinden op de plek waar tegenwoordig het boerenbedrijf van de familie van Straalen wordt gerund, op de Kloosterweg 2. Het vierkante terrein werd omsloten door een dubbele gracht met singels. De grachten waren rond 1835 nog steeds voor een groot deel in takt. Het complex bestond uit verschillende gebouwen, zoals ‘het lange huis’, ‘de schuijre’, ‘het brouhuijs’ en ‘de poorte’. De poort moet ontzettend groot, lang en overdekt zijn geweest. Een overlevering vertelt ons dat er boven in de poort ruimte was voor twaalf wagenladingen hooi.36 Het lange huis had vermoedelijk de functie van klooster en kerk, waarbij het westelijke deel dienst zal hebben gedaan als kerk. De kerk werd in 1610 afgebroken.37 Het kerkhof lag onmiddellijk ten westen van de kerk. Uit een verslag van meneer Rijkens uit 1835 blijkt dat het kerkhof enige jaren daarvoor was geslecht, en dat er toen een grote hoeveelheid aan botten werd aangetroffen, die voor een deel zijn gebruikt om de westelijke gracht te slechten.38 Tijdens de ruilverkaveling is de Kloosterweg dwars over het oude kerkhof gelegd. Enkele perceelnamen als “Achterste Grote kerkhof”, “Voorste Grote kerkhof” en “Kleine kerkhof” herinneren nog aan deze plek. Veldnamen als “Grote Papendeel” en “Kleine Papendeel” verwijzen naar de kloostertijd.39

    Warffum-Hoysma
    Het klooster bezat een aantal boerderijen in de omgeving van Warffum waar lekenbroeders het land bewerkten.40 Deze uithoven (grangiae) of voorwerken waren in beginsel grote agrarische bedrijven met een bakstenen gebouw waarin de broeders woonden.41 Van de Hoysmaheerd of Groot Hoysum (Westervaalge 78)  is bekend dat dit een uithof van het Warffumerklooster is geweest. De boerderij staat op een kaart uit 1683 ingetekend ter hoogte van de Oude Dijk, ten westen van het dorp. Het is goed mogelijk dat de broeders op deze boerderij zich hebben toegelegd op de schapenhouderij, aangezien het land van de Hoysmaheerd voor een groot deel op de toen nog onbedijkte kwelders ten noorden van de Oude Dijk lag. Dit was een uitstekende plek voor het stichten van een uithof, aangezien men hier door het recht op aanwassen aan de zeekant kon uitbreiden richting het noorden.

    HoysmaheerdBezit klooster Warffum 1540Een andere boerderij die bewoond werd door kloosterlingen lag direct ten oosten van de Delthe en dus net buiten het dorpsgebied van Warffum (Stitswerderweg 28). De boerderij stond al in de 16de eeuw bekend als de Zuidwende, een naam die vermoedelijk verwijst naar een dijk tussen de boerderij en Onderdendam die werd aangelegd om een meander van de Delthe af te dammen. De Zuidwende ligt op een wierde te midden van zware knipkleibodems. Het ligt voor de hand dat het voorwerk zich hier heeft beziggehouden met de ontginning van deze gronden.

    De laatste jaren
    In mei 1535 werden de vredige psalmgezangen van de tachtig nonnen ruw verstoord door een bende oproerige Wederdopers, die onder leiding van Jacob Kremer van Winsum en Tonnis Kistenmaker uit Appingedam van doel waren het Warffumerklooster te plunderen. Jacob Kremer en de zijnen waren trouw aan Jan van Leiden, de zelfbenoemde koning van het kortstondige Wederdoperse koninkrijk in Münster. Onder het motto van “Sla dood, alle monniken en papen!” verzamelden de wederdopers zich voor het kloosterterrein en eisten dat de poort geopend zou worden. Achter de deuren van deze poort waren de avond daarvoor echter soldaten gelegerd die onder leiding van de Stadhouder in Groningen en met behulp van een aantal kloosterlingen dapper en met succes de strijd aangingen. De Wederdopers werden achtervolgd, waarbij er een aantal om het leven kwamen. Dertig anderen werden gevangen genomen en in Groningen terechtgesteld. Jacob Kremer werd ter dood veroordeeld. De onthoofding vond plaats op het terrein van de commanderij van Warffum, aldus kroniekschrijver Eggerik Beninga.42 In 1610 werd het klooster opgeheven, en kwam het bezit in handen van de Provincie Groningen.

    Warffumborg

    De laatste tastbare overblijfselen van de voormalige Warffumborg zitten verborgen in de houten constructie die vorm geeft aan de dubbele schuur van boerderij ’t Schathuis aan de kloosterweg 8. De oude eiken gebinten met dwarsbalken en platen met dubbele steunders zijn voor Groningen uniek, en vormen de restanten van het oude stalgebouw van het verdedigbare steenhuis dat in 1708 werd afgebroken.43 Nog lange tijd waren er rondom de boerderij kloosterstenen en funderingen te vinden. Het historische puin rondom de boerderij werd in de jaren ’80 van de twintigste eeuw opgeruimd.

    Tot 1509 was de familie Asinga eigenaar was van het huis en de daaraan verbonden goederen, rechten, vrijheden, gereedschappen, schuren, weiden, akkers, trekdieren en ander vee. Alle bezit werd in dat jaar geschonken aan Focko Manninga en zijn bruid Hoyke.44 Tussen 1560 en 1683 was het geslacht Sickinghe in vijf opeenvolgende generaties eigenaar.45 Tijdens de roerigste jaren (1577-1581) van de tachtigjarige oorlog werden leden van de familie Sickinghe gevangen gezet door de stad Groningen. Ook is de borg enige tijd bezet geweest door de Geuzen. Toen ze de borg op moest geven hebben ze als laatste wapenfeit de brug bijna doorgezaagd zodat de binnenstormende soldaten met brug en al in het water vielen.46

    tekening van W Coenders uit 1686Op een tekening van W. Coenders uit 1686 is de borg met brug en gracht te zien. Een andere kaart uit dezelfde periode geeft een indruk van het omliggende borgterrein. Wat daarbij opvalt is de lange laan en de vele bomen rondom het gebouw. Een koopactie uit 1682 maakt melding van deze singels, en noemt daarnaast het voorkomen van grachten, hoven, plantages en een bos omringd met een beuken en iepensingel.47 De koopacte heeft de interesse gewekt van Louis Trip, zoon van Adrianus Trip en Adriana de Geer. Geld was geen bezwaar nadat deze familie behoorlijk had verdiend aan handel in ijzerwaren (lees: kanonnen voor het Zweedse leger; tijdens de dertigjarige oorlog was de Zweedse dorst naar kanonnen van de firma Trip & de Geer onverzadigbaar).48 Louis kocht de borg met de daaraan verbonden rechten en 48 jukken land voor 45.000 carolus gulden van de familie Sickinghe. Achttien jaar later verkocht de familie Trip de bezittingen voor een bedrag van 40.500 carolus gulden aan de Heren der Ommelanden, die op hun buurt de in verval zijnde borg met bos in 1708 weer doorverkochten. De borg werd in dat jaar afgebroken. Alleen het schathuis bleef overeind staan en werd nog enige tijd bewoond door de zijlvestbode.49

    SchilderijBorg

    18e-eeuwse inpolderingen en 19de-eeuwse waterschappolders

    Het landschap ten noorden van de Oude Dijk werd in 1718 definitief ingepolderd met het verhogen van een zomerkade tot een zeewerende dijk. Ter hoogte van deze dijk werd al rond 1600 een kadedijk aangelegd van een halve meter hoog. De dijk was bedoeld als zomerkade, zodat het weideseizoen van het buitendijkse land verlengd kon worden. Zowel in 1652 als in 1685 werd besloten om de summiere zomerkade op te hogen. Tijdens de kerstvloed van 1717 spoelden de lage zomerdijk ten noorden van de Oude dijk en delen van de Oude Dijk bijna helemaal weg. In het hele Waddengebied werden die nacht tweeduizend mensen en ongeveer 35.000 schapen, geiten, paarden en koeien zozeer door het wassende water verrast, dat ze door verdrinking om het leven kwamen. Na deze ramp werd op last van de provincie besloten om de zomerkade te verhogen tot een zeewerende dijk met een hoogte van tweeëneenhalve meter. In 1776 kwam daar nog eens een meter bovenop. Tegenwoordig heeft de dijk een hoogte van +5 NAP. Nadat in 1811 twee kilometer noordelijker een nieuwe dijk werd aangelegd, werd de dijk uit 1718 een slaperdijk en kreeg de toepasselijke naam “de Middendijk”.50

    Inpoldering
    De gemetselde sluis of klief in de Middendijk dateert uit 1826

    De gemetselde sluis of klief in de Middendijk dateert uit 1826

    Van half mei tot half september 1811 zijn er in totaal 415 paarden en 315 arbeiders bezig geweest met het aanleggen van een 11,5 kilometer lange ringdijk rondom de kwelders ten noorden van de Middendijk. Op 1 november 1811 werd de zeedijk definitief opgeleverd en kon worden gestart met de inrichting van de Noordpolder.51 In de loop van de negentiende eeuw verschenen er uiteindelijk 35 nieuwe boerderijen in de ruim 2200 hectare grote polder.52 Door de inpoldering kwamen de buitendijkse wierden Groot en Klein Zeewijk die al vóór de 17de eeuw in gebruik waren als veehoederijen binnendijks te liggen.
    Vanaf 1826 werd de polder na inspanningen van onder andere landbouwer en bestuurder Geert Reinders ook voor de scheepsvaart toegankelijk, doordat er een verbindingskanaal werd gegraven vanaf de Oudedijk dwars door de Middendijk naar het polderkanaal met aansluiting op Noorpolderzijl. In de Oudedijk werd een verlaat (’t verloat) of schutsluis aangelegd en in de Middendijk kwam een gemetselde sluis of ‘klief’ met beweegbare deuren.53

    Waterschapspolders in het zuidelijke deel van het dorpsgebied

    De rechthoekige vlakken die in de middeleeuwen zijn ontstaan door het graven van de Oude Weer, het Warfummermaar en de Oude Delthe zijn tussen 1871 en 1884 in kleinere eenheden opgeknipt. Door voortschrijdende inzichten in de techniek achter de waterbeheersing (denk aan de uitvinding van de poldermolen) werd het mogelijk om kleinere gebieden effectief te bemalen in het van oorsprong kleddernatte knipkleigebied.
    Ten zuiden van Warffum ontstonden vier polders, namelijk de polder Eendracht, polder Bijlven, polder Het Noorden en de zuidhofspolder, die elk door een poldermolen werden bemalen. Voorafgaand aan de oprichting van de polders werd in 1871 een kanaal gegraven tussen de Delthe en het Warfummermaar (Trekvaart) dwars door de Zuiderhorn op initiatief van het waterschap Hunsingo. Nog in datzelfde jaar kwam het waterschap de Eendracht tot stand met een oppervlakte van 92 hectare. De watermolen stond aan de trekvaart tegenover het nieuwe kanaal.54 Een tweede polder ontstond in 1872 met het oprichten van het waterschap Bijlven. De polder had een grootte van 56 hectare en werd bemalen door een watermolen ten zuiden van het nieuwe kanaal. Twee jaar later werd het waterschap Het Noorden opgericht. Bij de oprichting was sprake van een grootte van 121 hectare, maar de polder werd in 176 vergroot tot 154 hectare. De molen stond 600 meter ten noorden van de Bieuwketil, en vatte in 1914 vlam, waarna de molen werd vervangen door een elektrisch gemaal. Na 1884 kwam de Zuidhofspolder tot stand, met een grootte van 90 hectare. De poldermolen waterde af op de Oude Delthe. Waterstaatkaart-van-Warffum55

    Wonen en werken in de nieuwe tijd (1500-heden)

    Het buitengebied

    Het landschap rondom Warffum heeft zijn huidige vorm voor een belangrijk deel te danken aan de vele generaties boeren die zich eeuwenlang dagelijks hebben ingespannen ten behoeve van hun boerenbedrijf. Eerst was dat vooral een gemengd bedrijf. De boeren woonden op verhoogde woonplaatsen nabij een waterloop ter hoogte van de kwelderwal of langs een oeverwal van een brede wadslenk. Het land rondom werd gebruikt voor zowel akkerbouw als veeteelt, waarbij de hoogte van de gronden en de kwaliteit van de bodem bepaalde waar de gewassen werden verbouwd, waar het vee stond te grazen en waar het hooi werd gewonnen. De hogere zavelige gronden van de kwelderwallen en oeverwallen waren uitermate geschikt voor akkerbouw, terwijl de lager gelegen kwelderbekkens vooral gebruikt konden worden als weiland en hooiland. Ter verbetering van de afwatering werden er bestaande prielen vergraven en nieuwe sloten gegraven.

    Hooilanden
    HooilandenDe meeste hooilanden en weilanden waren vroeger in gemeenschappelijk gebruik. Oude veldnamen als meenschar, meente of hemrik verwijzen nog naar die situatie. De hooilanden van Warffum waren vooral in het zuidelijke deel van het dorpsgebied te vinden. Het zuidwestelijke deel van Warffum werd daarom ook wel de Meente Mee (gemeenschappelijke hooilanden) genoemd (kaart hiernaast). Een andere benaming voor dit gebied is Meede land. Door de lage ligging stonden de meden ’s winters vaak onder water en waren ze ongeschikt voor bouwland.56 De boerderijen langs de Trekvaart zijn waarschijnlijk pas na de verdeling van de meden ontstaan. Op een oude kaart uit 1683 is sprake van de Munnike, een verwijzing naar het klooster, dat een deel van de in langwerpige stroken verdeelde hooilanden in bezit had.57

    Weilanden
    Ten noorden van deze hooilanden lag een stuk weiland, dat op een kaart uit 1781 ‘t Hamme land wordt genoemd. Het woord Ham of Hem verwijst naar een stuk land dat ingeklemd ligt binnen een meanderbocht of een vork van twee bij elkaar komende wegen of waterlopen. Het is afgeleid van het Indogermaanse woord chamian. Dit betekent ‘inklemmen’ of ‘insluiten’. Verder waren er weilanden ten westen van de Trekvaart. Hier ligt een boerderij die bekend staat als Bijlven, terwijl het gebied rondom deze boerderij (Onderdendamsterweg 11) de Bijlvennen wordt genoemd. Het woord ven (Fries fenne/finne) verwijst naar een besloten weilandcomplex, terwijl het woord bijl vaak wordt gebruikt voor een haakvormig of bijlvormig stuk land.58 Het weiland wordt al genoemd in een tekst uit omstreeks 1630, waarin wordt gezegd dat het vette (= goede) weidegrond betrof. Rond 1830 was de grond rondom deze voormalige kloosterboerderij deels in gebruik als akkerland.

    Wanneer je de kaart uit 1683 vergelijkt met een hedendaagse luchtfoto, dan valt op dat de meeste boerderijen in dit deel van het dorpsgebied nog ongeveer op dezelfde plek liggen. Qua infrastructuur is er wel het één en ander veranderd. Zo is het voetpad vanaf de trekvaart langs de Kloosterweg 9 en de Kloosterdwarsweg 1 dwars door de vette weilanden richting een boerderij aan de andere kant van de Delthe (Stitswerterweg 28) verdwenen.

    kaartfragment van de kaart van schoolmeester Geerdts uit 1683 waarop met stippellijntjes de ossegang staat afgebeeld langs de Oude Delthe

    Kaartfragment van de kaart van schoolmeester Geerdts uit 1683 waarop met stippellijntjes de ossegang staat afgebeeld langs de Oude Delthe

    hetzelfde gebied ruim 300 jaar later op een recente luchtfoto

    Hetzelfde gebied ruim 300 jaar later op een recente luchtfoto

    De “osseganck” langs de Delthe werd gebruikt om de ossen van het ene weiland naar het andere weiland of richting de boerderijen te drijven. De koeien moesten langs dit pad verschillende sloten oversteken. Op de kaart uit 1683 zijn deze overzetten nog terug te vinden. Wanneer je het pad volgt vanaf de meest zuidelijke punt van het dorpsgebied kom je uiteindelijk via de Oosterwierde, over de Oostervalge (Tideman maakt hier op zijn kaart uit 1734 ook melding van de ossegang) en de noordkant van het dorp uit bij de Hoysma heerd. Was hier sprake van een aangewezen route voor ossen die vanaf de buitendijkse kwelders via de Oude Delthe richting de Bijlvennen werden geleid? De route loopt voor een groot deel over de oostgrens van de voormalige kloosterweilanden en verbindt twee grote weilandcomplexen, wat in de richting lijkt te wijzen van vetweiderij. De handel in ossen bloeide in de 15de en 16de eeuw op doordat de stedelijke bevolking sterk in aantallen toenam en tevens meer te besteden had. Daardoor steeg de vraag naar vlees in de grote steden.59 Het is in dat licht niet ondenkbaar dat de ossegang doorliep via langs het Boterdiep richting de stad Groningen, waar de ossen werden verhandeld op de in 1594 opgerichte ossenmarkt.

    Langs de ossegang lag “it wille velt”. Net ten zuiden van waar schoolmeester Pieters dit (wilgen?) bos tekende is op de hoogtekaart een laaggelegen, nat gebied te onderscheiden. Vermoedelijk is dit een restant van de eens natuurlijke geul die later is vergraven tot de Delthe. Spontane opslag van wilg en zwarte els zou op deze plek heel goed mogelijk zijn. Het bosje werd ontsloten door een voetpad, en wijst op gebruik als hakhoutbosje voor het stoken van de ovens en haarden.

    De kwelders ten noorden van de Oude Dijk zijn lange tijd als weide in gebruik geweest. Tegenwoordig herinnert de Schapenweg nog aan het vroegere gebruik van de kwelders als schapenweide. Deze weg liep vanaf de wierde richting de kwelders. Bij hoog water konden de schapen zodoende snel weer richting de hogere gronden geleid worden. Ook hier was sprake van gemeenschappelijk bezit. Als je het recht van schaapsweide had, dan mocht je hier je schapen laten weiden.60 Na de bedijking van de kwelders in 1718 veranderde het landgebruik hier op den duur, omdat de hoog opgeslibde kleigronden ook uitermate geschikt waren voor akkerbouw nu de dreiging van het zoute water was afgewend. Ten noorden van de Middendijk waren nieuwe kwelders ontstaan die als weidegrond in gebruik waren. In dit buitendijkse gebied werden twee wierden opgeworpen met daarop twee veehoederijen. Later kwamen hier de boerderijen Klein- en Groot Zeewijk tot stand. Na de inpoldering van 1811 verschenen er tal van nieuwe boerderijen die zich op de akkerbouw gingen specialiseren.

    De valgen
    Akkerbouw vond vanouds plaats op de flanken van de wierde of net buiten de wierde op verhoogde gronden. Deze verhoogde akkers staan in Groningen bekend als valgen. Het werkwoord ‘vaalgen’ betekent ‘ondiep ploegen’. Een valg is dus omgeploegd braakland.61

    Fragment uit de kaart van Tideman uit 1734 waarop de smalle precelen op de valge duidelijk staan afgebeeld.

    Fragment uit de kaart van Tideman uit 1734 waarop de smalle precelen op de valge duidelijk staan afgebeeld.

    Kenmerkend aan een valg is dat het een herkenbare en ruimtelijk begrensde eenheid vormt in het landschap, met als primaire gebruiksdoel de teelt van akkerbouwgewassen, met name granen. De valgen hadden in het verleden een omvang van meerdere percelen en werden door meerdere grondgebruikers gebruikt, deels individueel, deels collectief. De individuele percelen hebben gewoonlijk geen duidelijke perceelgrenzen zoals boomsingels of hekken, waardoor het complex als geheel een open landschap kent.62

    Warffum had een Ooster- en een Westervalge aan weerszijden van de dorpswierde. Deze zeer oude akkercomplexen zijn nog steeds duidelijk herkenbaar in het landschap vanwege de hogere ligging. Op een kaart uit 1734 is te zien dat de bouwlanden op de oostervalge in smalle percelen waren verdeeld. Rond 1832 zijn een deel van de smalle percelen opgegaan in een groot perceel, maar tussen Oostervalge 40 en Oostervalge 38 was nog steeds sprake van een kleinschalige verkaveling in opstrekkende smalle percelen. Verschillende boeren uit Warffum hadden hier één of meerdere percelen bouwland. Oorspronkelijk was ook hier sprake van gemeenschappelijk bezit, waarbij verschillende boeren een aandeel hadden in het akkercomplex. Nog tot aan de ruilverkaveling was er op de Oostervalge sprake van mandelig bezit.63 Naast de akkers op de valgen was er ook ruimte voor bouwland rondom het voormalige kloosterterrein en waren de hogere delen van de Zuiderhorn in gebruik als bouwland. Na de aanleg van de Noorderpolder werd het areaal bouwland in het dorpsgebied aanzienlijk vergroot.

    Bouwland in de Noorderpolder
    Na de bedijking van de Noordpolder veranderde het groene, boomloze kwelderlandschap zonder wegen en kanalen in relatief korte tijd in een grootschalig landbouwparadijs, waar volgens de nieuwste inzichten werd geëxperimenteerd met bemesting en vruchtopvolging. De eenvoudige veehoederijen met enkel schapenhokken, een schuurtje en een bescheiden boerderijtje maakten plaats voor grote schuren en ruime sierlijke woonhuizen. Het open karakter van de voormalige kwelders werd teniet gedaan doordat er rondom de nieuwe wegen, kanalen en erven bomen werden ingeplant.

    De gronden van de Noordpolder bestaan uit drie bodemsoorten. In het noorden is sprake van een zandige bodem; in het midden vindt je de kleiachtige zavelige gronden, terwijl de bodem tegen de Middendijk in het uiterste zuiden van de polder bestaat uit wat zwaardere klei. Wanneer een kwelder overstroomt worden de bezinken de zandige deeltjes het eerst, waardoor aan de noordkant van de latere polder wat lichtere gronden lagen. De fijnere kleideeltjes bezonken pas op grotere afstand van de kustlijn, waardoor aan de zuidkant van de latere polder zwaardere kleigronden liggen. Deze bodemverschillen zijn nog altijd terug te zien in het grondgebruik. Op en net ten noorden van de Middendijk staan tegenwoordig nog altijd koeien, paarden en schapen te grazen. De kleigronden maken dit terrein minder geschikt voor bouwland. Verder naar het noorden toe beginnen de grootschalige bouwlanden.

    De gronden van de Noordpolder bestaan uit drie bodemsoorten. In het noorden is sprake van een zandige bodem; in het midden vindt je de kleiachtige zavelige gronden, terwijl de bodem tegen de Middendijk in het uiterste zuiden van de polder bestaat uit wat zwaardere klei. Wanneer een kwelder overstroomt worden de bezinken de zandige deeltjes het eerst, waardoor aan de noordkant van de latere polder wat lichtere gronden lagen. De fijnere kleideeltjes bezonken pas op grotere afstand van de kustlijn, waardoor aan de zuidkant van de latere polder zwaardere kleigronden liggen. Deze bodemverschillen zijn nog altijd terug te zien in het grondgebruik. Op en net ten noorden van de Middendijk staan tegenwoordig nog altijd koeien, paarden en schapen te grazen. De kleigronden maken dit terrein minder geschikt voor bouwland. Verder naar het noorden toe beginnen de grootschalige bouwlanden.

    Geert Reinders, Jan Bolhuis en Doije Zeeburg waren destijds de eerste landbouwers in het Warffummer deel van de Noordpolder. Geert Reinders kocht in 1813 de boerderij Groot Zeewijk en de daarbij behorende landerijen voor een bedrag van 65.000 gulden, met als doel om de voormalige veehoederij om te vormen tot een winstgevend landbouwbedrijf. In de jaren daarna maakte hij een plan voor de inrichting van de landerijen en liet hij een tuin aanleggen met grachten, singels en solitaire bomen. Naast de oude schuur die plaats bood voor 44 koeien en 20 werkpaarden verrees een nieuwe schuur met daarin een koestal met ruimte voor 60 stuks zwaar rundvee en een paardenstal voor 20 werkpaarden.64 Beide schuren hadden een zolderruimte om het ongedorste graan te kunnen bergen.
    Op zijn landerijen liet Reinders huisjes bouwen voor negen arbeidersgezinnen, die later allemaal zijn afgebroken.65 De vaste arbeiders mochten drie schapen houden en hadden de beschikking over een keukentuin. Ook konden zij nog een stuk grond huren voor een bedrag van 30 gulden per jaar, waarop aardappelen en wortelen voor eigen gebruik konden worden verbouwd. De extra opbrengsten werden op de markt verkocht om het loon van gemiddeld zo’n 35 cent per dag mee aan te vullen, zodat aan de jaarlijkse huur kon worden voldaan.66 Het boerenbedrijf van Reinders bood ’s winters werk aan 25 arbeiders, terwijl dit aantal in de zomer op kon lopen tot 40 arbeiders. Met de inzet van losse arbeiders kwam het voor dat er in de oogsttijd zo’n 150 man aan het werk waren. Naast de arbeiders had Reinders nog drie vrouwelijke en vijf mannelijke werkboden.67
    De landerijen werden voornamelijk gebruikt voor de akkerbouw. Doordat tussen 1820 en 1840 weinig rundvee werd gehouden, ging Reinders experimenteren met mosselen, guano, raapkoekenmeel, as en turfkool als bemestingsstof. De mosselen bleken redelijk succesvol, mits ze levend over het land werden gebracht en direct werden ingeploegd. De nabijheid van de Waddenzee maakte het tot een goedkope meststof vanwege de lage transportkosten.
    Ook werd er geëxperimenteerd met de vruchtwisseling. Al in 1818 waren alle weilanden in bouwland omgezet. In achtereenvolgende jaren werd hier rode klaver, winterkoolzaad, wintergerst, tarwe, rogge of haver verbouwd. Op de zavelige gronden werd hoofdzakelijk rogge verbouwd, terwijl de kleibodems tarwe en bonen werden ingezaaid.
    Groot Zeewijk is lang de op één na grootste bouwboerderij van Nederland geweest. Door alle vernieuwingen die plaatsvonden op Groot-Zeewijk genoot het landbouwbedrijf van Geert Reinders tot buiten de provincie bekendheid. Zo besloot hij in 1856 tot het aanleggen van stenen pijpen in het land voor de drainage. De omringende landbouwers riepen: “Rainders is gek, van haai legt staainen piepen ien ’t laand”. De drainage bleek zo goed te werken dat na een tijdje iedere boer in de polder zijn land had gedraineerd met stenen buizen.68

    Ontspanning
    Het platteland stond niet alleen in het teken van hard werken. Er was ook tijd voor ontspanning. Eén van de plekken waar men buiten het dorp terecht kon voor gezelligheid en vertier was de herberg “Rust een Weinig”. In dit eeuwenoude boerderijtje bij de Biefketil aan de trekvaart dat tot de dag van vandaag behouden is gebleven kwam geregeld voetvolk voor een borrel en een bordspel. ’s Winters kon het er erg gezellig zijn vanwege de vele scheuvellopers (schaatsters) die tijdens hun schaatstocht over de trekvaart de herberg aandeden voor een afzakkertje.69 Ook kon het zijn dat je er een kiepkerel aantrof. KiepkerelKiepkerels waren marskramers, vaak afkomstig uit Westfalen. Wanneer zo’n kiepkerel voor je deur stond sprak hij “Miener kiep hat schöne lading”. De “kiep” zat vol met koopwaar: breinaalden, snuifdozen, pijpjes, lappen, lepels, kwasten, en ga zo maar door.

    Langs het polderdiep direct achter de Middendijk zat de kroeg van Derk Visser en Anje. Vooral op zondagmiddag werd de kroeg druk bezocht door dorpelingen die langs een pad vanaf de Oude Dijk dwars door de landerijen kuierden. Via een vonder over het polderdiep kwam je in de kroeg terecht. Hier dronk men een borrel of speelde een rondje met het “poestbred”. Men blies op een buisje met daarin een stopnaald met pluimpje en richtte op een geschilderd bord aan de muur.70

    De ruilverkavelingen die in de tweede helft van de 20ste eeuw zijn uitgevoerd, hebben als gevolg gehad dat veel historische structuren verloren zijn gegaan. Zo werd de verbinding tussen de Bieuwketil en de Frankemaheerd ongedaan gemaakt. Deze weg vormde ooit de toegang tot de Warfummerborg.

    De ruilverkavelingen die in de tweede helft van de 20ste eeuw zijn uitgevoerd, hebben als gevolg gehad dat veel historische structuren verloren zijn gegaan. Zo werd de verbinding tussen de Bieuwketil en de Frankemaheerd ongedaan gemaakt. Deze weg vormde ooit de toegang tot de Warfummerborg.

    Het dorp

    Als je Warffum vanuit de lucht bekijkt dan valt direct op dat de grond op de wierde is verdeeld in lange rechthoekige blokken. Waarschijnlijk zijn deze blokken ontstaan omdat de eerste boerderijen op de wierde rechthoekige erven hadden, die door paden en wegen van elkaar werden gescheiden.71 Op het hoogste punt van de wierde staat de kerk die met het schip gericht op het oosten qua oriëntatie afwijkt van de overige gebouwen. Karakteristiek voor Warffum zijn de lange zichtlijnen van de Torenstraat en de Kerkstraat. Hierdoor is de hoogte (zo’n 6 meter) en de bolheid van de uitgestrekte wierde (ruim 12 hectare!) goed zichtbaar.72 Deze straten hebben een noordwest-zuidoostelijke richting omdat ze oorspronkelijk haaks op de hoogtelijnen van de kwelderwal zijn aangelegd voor betere afwatering.

    De ligging van de Oude Dijk is erg bepalend voor het dorpskarakter. Deze vol middeleeuwse dijk vormde lange tijd een harde grens tussen het dorp en de buitendijkse kwelders. Langs de dijk was al rond 1683 sprake van bebouwing in de vorm van een aantal boerderijen en een rijtje kleine huisjes. Bij elk van de zes huisjes lag een pomp voor het lozen van het binnenwater. Ook werd er afgewaterd ter hoogte van de boerderijen Smeersum (was in het bezit van de kerk), Klein en Groot Hoysum (kloosterboerderijen), een boerderij die nu Welgelegen heet, en nabij de Zijlemaheerd (in het bezit van het klooster). Het klooster had dus eertijds een grote stem in de waterhuishouding. De huizen langs de Oude Dijk hebben lange tijd geïsoleerd van het dorp gelegen.

    Aan de oostzijde van het dorp vormt de ringsloot de grens tussen bebouwing en open veld. Vanaf de wierde heb je hier een prachtig uitzicht over het open landschap. Omgekeerd is het dorpsaanzicht vanaf de oostervalge gezien hier zeer fraai. Het Zijlsterpad dat hier vanuit het dorp dwars over de oostervalge liep richting de Zijlemaheerd maakte deel uit van de ossegang die de bijlvennen met Groot Hoysum verbond.73 Net ten zuiden van dit pad liep een lijkweg vanaf de Zijlemaheerd richting het dorp. Dit pad liep vanaf de Oosterstraat langs de Hayemaheert (oosterstraat 10b) via de oosterwierde en sloot aan op het erf van de Zijlemaheerd. De lijkweg moest wijken voor de spoorweg Sauwerd-Roodeschool die in 1893 werd aangelegd. Ten westen en noorden van de wierde liepen eertijds twee voetpaden die de Dijkstreek en de Bekemaheerd bereikbaar maakten vanuit het dorp. (zie padenkaart)

    De dichtbebouwde wierde wordt tussen de Torenstraat en de Hoofdstraat doorsneden door twee smalle paden. Deze paden zijn gericht op de kerk, en worden daarom ook wel kerkepaden genoemd. Op de kaart van schoolmeester Pieter Geerts uit 1683 staat het Noorderkerkepad afgebeeld. De kadastrale kaart uit het jaar 1828 laat zien dat er behalve het Noorder-, Zuider- en Oosterkerkepad nog een smal pad liep tussen de Torenweg en de Pastorieweg. De huizen waren toen kleiner en niet elk perceel was bebouwd, waardoor de kerkepaden minder lagen ingeklemd. Door de jaren heen zijn de percelen rondom de paden steeds voller bebouwd geraakt, en zijn er schuttingen en hoge hagen geplaatst. Dit is deels ten koste gegaan van de toegankelijkheid en de aanblik van de verschillende karakteristieke smalle paden die de kern van Warffum dooraderen.

    Warffum rond 1683

    Warffum rond 1683

    Warffum rond 1683

    Het vroegste gedetailleerde beeld dat we hebben van de kern van Warffum (de kaart van schoolmeester Pieter Geerdts) schetst een beeld van een agrarische nederzetting met een zeer open karakter. Het is maar de vraag of deze kaart een volledig beeld geeft van de bebouwing in de kern van Warffum geeft. Op een vergelijkbare kaart uit 1698 staan namelijk meer gebouwen afgebeeld, en uit de Acta Consistorii Warffumensis uit de 17de eeuw blijkt dat er in het dorp plaats was voor smeden, timmerlieden, bakkers, kistenmakers, stelmakers en herbergiers.74 De boerderijen waren vooral op de zuidelijke flank van de wierde terug te vinden. Net buiten het dorp stond een standerdmolen. Deze pelmolen werd hier in 1628 geplaatst en werd na 1855 ingericht als roggemolen. Door een brand werd de historisch bekende Cronjémolen (waar later de Cronjéstraat naar is vernoemd) verwoest door een brand.75

    Oude gebouwen

    Op de wierde van Warffum staan nog een aantal zeer oude gebouwen die vóór het jaar 1800 gebouwd zijn. De 45 meter hoge kerktoren werd tussen 1638 en 1642 gebouwd. Op de begane grond konden mensen die de openbare orde hadden verstoord worden opgesloten in een cachot (arrestatielokaal). Oorspronkelijk had Warffum een vrijstaande kloktoren, die vermoedelijk in het eerste kwart van de 18de eeuw werd afgebroken. De kerk zelf stamt uit de 11de of 12de eeuw en is in oorsprong een tufstenen zaalkerk, gebouwd in Romaanse stijl. De kerk bezat pastorielanden en kerkelanden aan de zuidwestkant van de wierde. Daarnaast had de pastoor kwelderland tot zijn beschikking. In de kerk werd eeuwenlang een kerkschat bewaard, die tegenwoordig in het Groninger museum is opgeslagen. Het gaat om een aantal voorwerpen die voor de Rooms Katholieke eredienst van belang waren. Het topstuk van deze schat is een Middeleeuwse houten reliekschrijn met koperbeslag. Deze houten kist werd gebruikt om restanten van een heilige op te bergen.76
    Zestig meter ten westen van de kerk ligt de pastorie van Warffum. Het is een groot gebouw dat bestaat uit een middeleeuws steenhuis met een aantal jongere delen uit de 17de, 18de en 19de eeuw. Een steenhuis is de voorloper van een burcht of borg. Adellijke lieden konden zich in dergelijke gebouwen terugtrekken als er gevaar dreigde. De dikke muren waren namelijk bestand tegen aanvallen van buitenaf. Het middeleeuwse stenen huis ligt dicht bij de weg en heeft een afmeting van 8,20 bij 18 meter. De muren van de begane grond zijn krap een meter dik. Afgaande op het steenformaat en het metselverband mag je verwachten dat het gebouw uit de 13de of 14de eeuw stamt.77

    Warffum in de negentiende en twintigste eeuw

    Met behulp van Hisgis is na te gaan welke beroepen er rond 1830 in Warffum werden uitgeoefend. Naast de vele dagloners die in dienst waren bij een grote boer werden er ook veel ambachten uitgeoefend.

    Met behulp van Hisgis is na te gaan welke beroepen er rond 1830 in Warffum werden uitgeoefend. Naast de vele dagloners die in dienst waren bij een grote boer werden er ook veel ambachten uitgeoefend.

    Vanaf 1828 is de ontwikkeling van Warffum goed te volgen wanneer je de topografische kaarten uit verschillende jaren naast elkaar legt. Via de site www.topotijdreis.nl is deze ontwikkeling goed te volgen door het vergelijken van verschillende kaartbeelden. De kadastrale kaart van 1828 geeft veel informatie over de gebouwen in de kern van Warffum en hun bewoners. Wat opvalt is dat de wierde rond deze tijd al vrij dicht bebouwd is geraakt. De huisjes boden plaats aan tal van mensen met zeer uiteenlopende beroepen als bierbrouwer, slager, timmerman, veearts, kleermaker, horlogemaker, herbergier, dokter, landbouwer, dagloner, bakker en ga zo maar door. Opvallend is het grote aantal dagloners en landbouwers. Veel mensen vonden werk bij grote boeren als Geert Reinders die sinds de inpoldering van de Noordpolder flink konden gaan uitbreiden. De meeste dagloners woonden in kleine huisjes langs de Oude Dijk en langs de Oostervalge, terwijl de meest ambachtslieden in de kern van het dorp woonden. Soms werden beroep gecombineerd. Zo waren er in Warffum een aantal schoenmakers, schippers en dagloners die tevens een leerlooierij op het erf hadden. Het landschap rondom de wierde was nog vrij van bebouwing.

    De grootste veranderingen tussen 1830 en 1910 laten zich onder andere zien ten noorden van de kern, waar een nieuw kerkhof werd aangelegd. De bebouwing langs de Oosterstraat werd uitgebreid en de weg over de Oostervalge raakte in deze periode bebouwd, net als een aantal percelen ten noorden van de weg over de Westervalge (de Valge 14 t/m Westervalge 20). Op de smalle percelen bouwland die rond 1830 in bezit waren van dagloners stonden begin 1900 zeven huisjes. Ten zuiden van het dorp werd een stuk weiland opgegeven voor verdere uitbreiding van het dorp. Deze uitbreiding had alles te maken met de aanleg van een spoorverbinding tussen Groningen en Roodeschool, in 1893. Langs het spoor werd een rechthoekig stationsgebouw neergezet van twee verdiepingen hoog. Het gebouw werd in 1972 afgebroken.78

    Opo

    Op oude foto’s en ansichtkaarten valt op dat de erfbegrenzing in Warffum vaak bestond uit witte hekjes. Ook de brugleuningen waren wit geverfd.

    Op oude foto’s en ansichtkaarten valt op dat de erfbegrenzing in Warffum vaak bestond uit witte hekjes. Ook de brugleuningen waren wit geverfd.

    In de periode 1920-1945 is er ontzettend veel gebouwd rondom de oude kern. De huizen aan de haaks op elkaar staande straten bij Helpman zijn in de jaren ’20 gebouwd nadat de landarbeidersstichting zich had ingezet voor een betere sociaal economische positie voor de landarbeiders.79 De Groot-Hofstraat stamt uit dezelfde periode. In 1936 werd de Juffer Marthastraat aangelegd als verbinding tussen de Ooster- en de Westervalge. Langs deze wegen verschenen tal van nieuwe woningen.80

    Op deze kaart is goed te zien dat dorpsuitbreiding vooral vanaf 1900 heeft plaatsgevonden. Tot die tijd waren grote delen van het landschap rondom de wierde nog vrij van bebouwing.

    Op deze kaart is goed te zien dat dorpsuitbreiding vooral vanaf 1900 heeft plaatsgevonden. Tot die tijd waren grote delen van het landschap rondom de wierde nog vrij van bebouwing.

    De grootste uitbreidingen van Warffum vonden na de oorlog plaats. Eerst in de periode 1945-1960, toen de Wethouder G. Reindersstraat werd aangelegd. Deze buurt werd tussen 1960 en 1975 verder uitgebreid. De A.G. Bellstraat en de Henk Molemastraat zijn toen ook aangelegd, net als de huizen aan de zuidzijde van de Spoorstraat.81 Verdere dorpsuitbreidingen in de jaren ’80 en ’90 vonden ten westen en ten zuiden van de dorpskern plaats toen de Bekemalaan en de Pollen bebouwd raakten. De Abraham Luingestraat met de daar haaks op aansluitende straten behoort tot de jongste dorpsuitbreiding.

    Verder lezen:

    Het natuurlijk landschap

    Knottnerus, www.landschapsgeschiedenis.nl

    Roeleveld, W., The Groningen coastal area : a study in Holocene geology and low-land physical geography. Amsterdam 1974.

    Vos, P., Origin of the Dutch coastal landscape. Utrecht 2015.

    De wierden in het dorpsgebied van Warffum

    Kooi, P.B., De bewoningsgeschiedenis. In: De historie van Warffum , Breede en Rottumeroog. Hoogezand 1989.

    Van een open kwelderlandschap naar een bedijkt polderlandschap

    Benders, J., Een economische geschiedenis van Groningen. Stad en lande, 1200-1575. Assen 2011.

    Boer, J. de, Dijkrijk. Noordpolder 1811 2011. Warffum 2011.

    Langen, G.J. de , De gang naar een ander landschap. De ontginning van de (klei-op) veengebieden in Fryslân gedurende de late ijzertijd, Romeinse tijd en middeleeuwen (van ca. 200 v. Chr. tot ca. 1200 na Chr.), in: M.J.L.Th. Niekus (red.), Gevormd en omgevormd landschap. Van Prehistorie tot Middeleeuwen, 70-97. Assen 2011.

    Juk, T., Warffum en Breede. Sporen uit het rijke verleden van twee kerkdorpen op het Groningse Hoogeland. Warffum 2006.

    Kamerling, E.C.J., De Warffumborg en de Breedenborg. In: De historie van Warffum , Breede en Rottumeroog. Hoogezand 1989.

    Kuiper, E., T.M. Spek, Een paradijs in de Kop van Drenthe: de middeleeuwse uithof Terheijl bij Roden. In: Westerheem 64, 5: 309-320.

    Hempenius, A. L., Schets van de afwaterings- en bedijkingsgeschiedenis van de gemeente Warffum. In: De historie van Warffum , Breede en Rottumeroog. Hoogezand 1989.

    Hillenga, M., De Mideleeuwse kloosters van de Nederlanden deel III: Groningen. Zwolle 2011.

    Noordhuis, G.F., De Johannieters in stad en lande: geschiedenis van de Johannieters in de provincie Groningen. (13de- 17de eeuw). Warffum 1990.

    RIjkens, Verhandelingen over het Warffumerklooster, alsmede Warffum zelf. In: Almanak ter bevordering van Kennis en Goeden Smaak, Leens 1835.

    Versélewel de Witt Hamer, T., De commanderij Warffum. In: De Johanni(e)ter Orde in Nederland (16). http://www.dewitthamer.nl/Commanderijen/_private/Commanderij%20Warffum.pdf

    Wonen en werken in de Nieuwe Tijd (1500-heden)

    Benders, J., Over ossen en keurslagers. De stad-Groningse, Overijsselse en Gelderse veehandel tussen circa 1350 en 1550. In R. W. M. van Schaïk, R. I. A. Nip, & D. E. H. de Boer (Eds.), Het Noorden in het midden. Opstellen over de geschiedenis van de Noord-Nederlandse gewesten in Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. (pp. 61-86). Assen: Koninklijke Van Gorcum.

    Boer, J. de, Dijkrijk. Noordpolder 1811 2011. Warffum 2011.

    Juk, T., Warffum en Breede. Sporen uit het rijke verleden van twee kerkdorpen op het Groningse Hoogeland. Warffum 2006.

    Kocks, G.H., van der Poel, J.M.G., Landbouwkundige beschrijvingen uit de negentiende eeuw deel I: Groningen. Wageningen 1979.

    Meischke, R., M.C. Scheers. De pastorie te Warffum. Zwolle 1990.

    Westerhof, R., Het erve Groot-Zeewijk. Groningen 1852.

    Wiersma, J., Open akkercomplexen in Friesland. Een interdisciplinair onderzoek naar de verspreiding, genese en gebruik (1640-1830), met een detailstudie van de ikkers van Westergeest. Groningen 2013.

    Zuidema, J. Beknopte geschiedenis van Warffum. Warffum 1927.

     

    Noten:

    1Juk 13.
    2Vos 2015, 209-223.
    3Roeleveld 1974, 52.
    4Knotnerus, landschapsgeschiedenis.nl, Roeleveld 27.
    5Vos 2015.
    6Knotnerus, www.landschapsgeschiedenis.nl.
    7Kooi 8.
    8Kooi 12.
    9Juk 82, Blok et al, OGD I, 7.
    10Juk 132.
    11Zie hiervoor de Langen 2011.
    12Hempenius 44.
    13Knottnerus. www.landschapsgeschiedenis.nl
    14Feenstra, mondelinge mededeling.
    15Hillenga 143-144.
    16Noordhuis 10.
    17Noordhuis 20.
    18Hillenga 145.
    19Noordhuis 21.
    20Noordhuis 22.
    21Noordhuis 85.
    22Noordhuis 57.
    23Noordhuis 57.
    24Noordhuis 57.
    25Versélewel de Witt Hamer.
    26Versélewel de Witt Hamer.
    27Noordhuis 90.
    28Benders 50
    29Hillenga 145.
    30Folkerts 1982. Zie ook archief van het klooster Selwerd, regest no. 190.
    31Noordhuis 72.
    32Benders 51.
    33Noordhuis 90.
    34Benders 51.
    35Noordhuis 95.
    36Rijkens.
    37Juk 189.
    38Rijkens.
    39Juk 188.
    40Noordhuis 86.
    41Kuiper, Spek 2015, 311.
    42Noordhuis 86.
    43Kamerling 108.
    44Kamerling 109.
    45Kamerling 109.
    46Kamerling 108.
    47Juk 127.
    48Historisch nieuwsblad, artikel 6949.
    49Kamerling 111.
    50Juk 88.
    51De Boer 34.
    52De Boer 42.
    53De Boer 51.
    54Hempenius 48.
    55Hempenius 49.
    56Kocks & van der Poel, 222.
    57Juk 117.
    58Juk 118.
    59Benders (1998) 62-75.
    60Juk 134.
    61Juk 114.
    62Wiersma 2015.
    63Juk 115.
    64Het erve Groot-Zeewijk, 1852.
    65De Boer 71.
    66Het erve Groot-Zeewijk, 1852.
    67Het erve Groot-Zeewijk, 1852.
    68Zuidema 8.
    69Zuidema 12.
    70Zuidema 12.
    71Juk 101.
    72Identiteitsstudie Warffum 15.
    73Kaart Tideman 1734, de Atlas der provincielanden van Groningen kaart 50.
    74Juk 106.
    75Juk 106.
    76Juk 184-186.
    77Meischke, Scheers 4-6.
    78Juk 111.
    79Juk.
    80Juk 268.
    81Gegevens BAG, http://code.waag.org/buildings/#53.3929,6.5617,16

    Ontdek historisch Warffum

    Terpdorpen in Friesland

    Hallum
    Firdgum
    Wijnaldum

    Wierdedorpen in Groningen

    Ulrum
    Godlinze
    Warffum

    Aanpak in Warffum

    Ieder terp- en wierdedorp heeft zijn eigen verhaal. Bewoners, lokale (historische) verenigingen, ondernemers en wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen halen dat verhaal gezamenlijk boven water. Om uiteindelijk te bepalen wat er nodig is om de karakteristieke elementen en structuren op een verantwoorde en duurzame manier te herstellen, te beheren en/of te ontwikkelen.

    Het project in Warffum is in volle gang. Helpt u mee het verhaal van Warffum boven water te krijgen? Hoe, dat leest u hier.


    Meer over dorpsaanpak >